Op een display in het stalletje bij de ingang van het ziekenhuis stond een weekblad waar David wel eens voor werkte. Vluchtig bekeek hij de voorplaat. Bij een minuscule foto linksonder bleef zijn blik steken. Jezus. Met die man - een paardentrainer - had hij toch zelf een paar maanden geleden een interview gedaan? Het artikel was nooit geplaatst. Zou iemand anders… Terwijl het zweet uit zijn oksels gutste, sloeg hij het blad open. Had hij maar een ander vak gekozen. Textiel, zoals zijn vader.
Groenteman. Waarom had hij na al die jaren in het vak nog steeds last van dit soort aanvallen van professionele jaloezie? Waar was hij eigenlijk zo bang voor? Dat een ander beter was dan hij? Nauwlettend scanden zijn ogen de inhoudsopgave. Plotseling stokte hij. Niet te geloven. Daar stond het. Dr. Emiel Lemayer eist de hoogste perfectie in de stal, door David Q. Rosenbach. Schaamte sloeg om in triomf. Ze hebben het geplaatst, jubelde hij van binnen. Ik heb het hem toch weer geflikt!
Met een serene glimlach op zijn gezicht rekende hij af. De lift was stampvol. Iedereen zweeg. David klemde het magazine stevig tegen zich aan, als bescherming tegen de akelige stilte. Hij verheugde zich erop om zijn oma te laten zien wat hij had geschreven. Ze was vroeger al trots geweest op zijn opstellen.
Op de achtste verdieping stapte hij uit. Zoals altijd wanneer hij net in druk was verschenen, zweefde hij een paar millimeter boven de grond. Een hele week lang zou hij toch een klein beetje onsterfelijk zijn. Zelfs de spanning die hem steeds bij de lurven greep als hij wist dat hij zuster Nauta misschien zou zien, bracht hem niet helemaal terug naar de aarde.
Oma sliep. Dat was een teleurstelling. De patiente die naast haar had gelegen, was blijkbaar vertrokken, want de dekens lagen in een slordige hoop op het rubberen onderzeil. De kamer maakte een kille, desolate indruk. En waar was Lucille Nauta? David keek even op de gang, maar bij de balie zat een andere verpleegster. Onverwacht voelde hij woede in zich opkomen. Niets ging zoals het gaan moest! Hij liep naar het bed van oma. Ze kon best even wakker worden. ‘Oma’, zei hij luid. ‘He, oma, hallo, doe je ogen eens open.’
Opeens klapten haar wimpers omhoog. Roerloos staarde ze hem aan. De pupillen in haar lichtblauwe ogen waren opvallend klein, als speldeprikken. Ze leek woedend. David schrok. Zo kende hij zijn oma niet. Het leek alsof een vreemde geest bezit van haar had genomen. De lippen bewogen zonder geluid te maken. David boog zich voorover. ‘Wat zeg je, oma?’ Hij hoorde alleen een zacht gekreun. ‘Ik wilde je wat laten zien’, zei hij aarzelend. Hij hield het magazine omhoog en wees naar het artikel over de paardenman. ‘Kijk’, zei hij. ‘Dat heb ik geschreven.’ Haar blik was uiterst vijandig. Ze opende haar mond, en ditmaal verstond hij haar uitstekend. ‘Ga weg’, brulde ze. ‘Ga weg en laat me met rust, Jan.’