De grote bosneger droeg de olie bij zich om er de Spanjaarden die hem en zijn medevluchtelingen van hun vrijheid wilden beroven mee in brand te steken. De Spanjaarden kwamen en vonden de gevluchte negers in het bos. De grote neger ervoer de nederlaag, keek met natte ogen toe hoe zijn maatjes weggevoerd werden, kon geen Spanjaard overmeesteren om de olie over diens kop te gieten en bluste toen maar zijn woede door het hele Cubaanse bos in de fik te zetten. Ik vloog weg voor de rook die als de slangen was die onder mij aan het uitbranden waren.
Geloof het of niet, maar in een ruk vloog ik door naar Texas. Nadat ik over de zee en de ruwe bergen had gevlogen daalde ik neer op een vlakte. Mijn blik viel op een paar mannen, met niet minder dan zestig emmers bij zich die gevuld waren met modderachtige olie. Ik schrok me werkelijk een hoedje. Met een beetje olie had die neger een heel bos in de as gelegd. Deze negers hier konden met de olie die ze uit een gat in de grond naar boven droegen de hele wereld in vuur en vlam zetten.
Ik vond water in een klein beekje en kwam terug om naar deze mannen te kijken die tot de eerste uren van de avond uit dat gat met olie in emmers naar boven klommen. Een van die mannen veegde met de achterkant van zijn hand over zijn voorhoofd. Toen begreep ik dat deze mannen geen negers waren maar gewoon onder de olie zaten. Toen die man klaar was met zijn werk en zijn gezicht waste klopte mijn hart als dat van een paard in galop. Het was Toni. De jongen die in Sicilië zijn vrouw Maria had achtergelaten en op een van de schepen was gesprongen voor een betere toekomst.
Hij herkende mij niet, die Toni.
Voordat het donker werd stapten ze met hun emmers in een paardenwagen en reden naar de stad. Ik ging op een van de emmers staan en liet me zo mee vervoeren. In de stad droegen de oliegravers hun olie over aan een handelaar en liepen naar hun huisje in het centrum van de kleine stad. Toen ik Toni van achteren zag lopen zag ik het opeens. Toni was kreupel geworden. Toni was al mank geworden voordat hij een keer dat balspelletje in Sicilië had kunnen spelen.
Gelukkig voor hem deden ze hier in de buurt niet aan dat balspelletje. Zijn vrouw Maria zag ik niet. Wat ik wel zag was dat Toni die nacht met zijn vrienden de stad uit liep, bij de maïsvelden ging liggen en daar whisky dronk. Toni begon te roepen als een os die de vracht niet meer kan trekken: ‘Maria, o Maria. Je schrijft weer dat ik terug moet komen of dat ik jou moet laten overkomen. Maria,
o Maria, hoe kan ik je laten zien dat ik een invalide ben geworden?’
De tranen van Toni vielen van zijn wangen op de grond, rolden via de maïsvelden richting bergen, kwamen aan bij de kust, namen daar een schip, staken de oceaan over en durfden uiteindelijk toch niet de waarheid te vertellen aan Maria.
De woede maakte zich meester van mij. Ik kraste tegen Toni dat hij genoeg olie uit de grond haalde om deze wereld in de as te leggen. ‘Doe het Toni, steek de wereld in brand’, riep ik naar hem. Maar Toni was te lief om zoiets te doen. Gelukkig voor hem was het de olie zelf die de wraak van Toni nam. Toni de migrant, die niets liever wilde dan voetballen, stierf te jong om die brand mee te maken. Ik bleef wel in leven en heb alles gezien.
Rubriek De reizen van Fjodor de kraai
1882
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/2010/24
www.groene.nl/2010/24