‘Verdomme.’ In zijn ongeduld had hij de telefoon half van tafel gestoten. Uit de hoorn steeg een vinnige ingesprektoon op. Hij zette het toestel hardhandig terug. Gebeld worden was een bezoeking, vooral op donderdagochtend als hij zich mentaal voorbereidde op het schrijven van zijn column. Zo moest een topsporter zich voelen die onder hoogspanning stond: uiterst prikkelbaar. Hij vroeg zich af wie er gebeld had. Vrijwel onmiddellijk piepte het toestel opnieuw. ‘Hallo’, zei hij nors, ‘met Rosenbach.’ Het was zijn zus. ‘Ik heb je toch gezegd dat je me niet op donderdag…’, viel hij uit, maar Ronnie viel hem in de rede. Het was belangrijk, heus. Oma kon nu elk moment het loodje leggen. En ze had speciaal naar haar lieve kleinzoon David gevraagd. Hoe kon hij zo egoistisch zijn om haar nooit op te zoeken? ‘Als jij later in een ziekenhuis…’
‘Okee’, schreeuwde David. ‘Okee, okee! Ik ga. Morgen. Okee?’ Hij greep met trillende vingers naar zijn glas en sloeg het laatste restje cognac achterover.
‘Beloof je het?’ vroeg Ronnie voorzichtig.
‘Ja’, antwoordde hij met een diepe zucht. ‘Ik beloof het.’
Het leek prompt of zijn zusje een shot pep tot zich genomen had. Ze klonk weer vrolijk en opgewekt, om niet te zeggen triomfantelijk.
‘Zeg, wat je in je column van vorige week schreef over vriendschapsrela…’ Geruisloos legde Rosenbach de telefoon neer. Hij trok de stekker uit de aansluiting en keek met een schuin oog naar zijn computer. Het was bijna tijd. Als een spartelende baby borrelde de eerste zin van zijn stukje in hem omhoog. ‘Ik ben een zwangere man’, mompelde hij in zichzelf. Hij ging achter zijn tekstverwerker zitten, drukte op de on/off-schakelaar en begon. De wereld kromp ineen tot een zwart scherm met groene letters.
Toen hij de volgende dag via de draaideur het ziekenhuis binnenstapte trok hij zijn gleufhoed diep over zijn ogen. Dat gaf zijn blikveld een duidelijk kader. Het was een mooie hoed van grijs vilt met een antracietkleurig lint. David droeg nooit een hoed, hij wist niet precies waarom hij er nu een had gekocht. Mode, misschien. ‘Je ziet nu er uit als een echte journalist’, zei Aad, die fotograaf was. Aads vriendin Chantal zei dat hij haar aan Raymond Chandler deed denken. ‘En aan zwart-witfilms.’ Dat klonk wel als een compliment.
De lucht van medicijnen prikkelde zijn neus onaangenaam, hij was bang dat hij misselijk zou worden. Besluiteloos stond hij voor het bloemenstalletje in de grote lichte hal. Mimosa? Rozen? Of toch liever een postmodern boeket met dille? Uiteindelijk koos hij de rozen. Omdat de lift overvol was, nam hij de trap. Puffend en hijgend bereikte hij de achtste verdieping. Aarzelend bleef hij op de drempel van kamer 802 staan. Een oude vrouw keek hem kinderlijk verbaasd aan. Jezus, wat was ze gekrompen, ze leek wel een vogel.
‘Dag oma’, zei David zacht.
‘Dag mijnheer’, zei oma beleefd.