Zaterdagochtend. Stralend weer. David Q. Rosenbach werd wakker in zijn eigen bed - alleen - en voor het eerst in dagen voelde hij zich een beetje opgewekt. Stofdeeltjes dansten vrolijk in de zon. Maar toch was er iets. Vaag wist hij dat dit een dag vol akelige verplichtingen zou worden. Waarom ook alweer? David probeerde weg te zinken in een aangename droom. Toen rinkelde de telefoon.
‘Hallo, met je moeder’, zei een bazige stem.
‘O, eh… gefeliciteerd, mam.’
‘Je komt toch wel he?’
‘Ja. Ik kom toch altijd’, zei hij kribbig. ‘Daar hoef je niet speciaal voor te bellen.’
Nu had ze een reden om verongelijkt te klinken. ‘Nou ja, en dat op mijn verjaardag. Sorry dat ik je ontrief, David.’
Hij had zin om de hoorn neer te smijten, maar dan zou ze terugbellen. En blijven bellen. Vreemd, dat zijn moeder hem haast dwong om precies datgene te doen wat zij vreesde. Het contact afkappen. Zich van haar bevrijden. Dat durfde hij toch niet. Uit liefde? Medelijden? Ergens was hij bang dat die moraliserende stem van haar des te luider in zijn hoofd zou klinken als hij haar daadwerkelijk uit zijn leven bande. Een soort voodoo. Hij zuchtte. ‘Ik rijd met Ronnie mee, mam. Tot straks.’
De middag was vreselijk. Sinds de dood van zijn vader had zijn moeder zich omringd met een aantal alleenstaande dames, even struis en bazig als zijzelf. David vond hun gesprekken banaal, maar hij deed zijn best om zijn afkeer niet te laten merken. Na een paar uur had hij het gevoel dat zijn mond helemaal scheef stond omdat hij zo veel halve waarheden en leugentjes-om-bestwil verteld had. Na een waarschuwende blik op zijn zusje keek hij demonstratief op zijn horloge. Bijna half zes. Abrupt wendde hij zich tot zijn moeder. ‘Mama, het spijt me, we moeten echt weg. Ik heb om zes uur een belangrijke afspraak.’ Zijn moeder zette grote ogen op. ‘Maar, David, ik dacht dat jullie gezellig zouden blijven eten. Ik heb een heerlijke ovenscho…’
Ronnie viel haar in de reden. ‘Daar hadden we niets over afgesproken. David moet werken en ik moet ook…’
‘Jaja’, zei hun moeder afkeurend, maar ze durfde geen scene te schoppen, vanwege haar vriendinnen.
Op de terugweg in de auto slaakten Ronnie en David tegelijkertijd een diepe zucht. Ze schoten allebei in de lach.
‘Jezus, wat een bezoeking’, zei David.
‘Zeg dat wel. Heb je echt een afspraak?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Kom dan bij mij eten. Ik heb pizza.’
Uit louter lamlendigheid bleven ze voor de televisie hangen. Ronnie zapte. Op het scherm duwde een verpleegster een bed op wieltjes door een lange gang. Ze had asblond haar en een perfect figuur. Davids hart sloeg een slag over. Zou dat… maar het was Nauta niet. Deze zuster had een veel te lief gezicht. Toch joeg ze even later zonder te aarzelen een naald diep in een ader.
‘Gadverdamme.’ Ronnie greep de afstandsbediening.
David keek gefascineerd toe. ‘Laat staan’, zei hij.