U bent schrijver, muzikant en schilder. In welke volgorde?
‘Mijn vader had vroeger een studio, dus wij hadden altijd muzikanten over de vloer. Al snel wilde ik ook muziek maken, maar ik merkte dat de muzikanten die naar het conservatorium waren geweest het minst interessant waren. Ik wilde wel iets gaan doen na mijn middelbare school, dus ging ik maar naar de kunstacademie. Toen ik daar in mijn laatste jaar een scriptie moest schrijven had ik geen zin om een of andere academische verhandeling over het modernisme te maken en vroeg ik daarom aan mijn begeleider of ik een roman mocht schrijven. Dat mocht.’

Wat was primair de reden voor deze keuze: uw aversie tegen de scriptie, of wilde u toch vooral graag een roman schrijven?
‘Beide. Ik wilde al heel lang schrijven maar had vanwege mijn dyslexie nog nooit een letter gelezen. Een docent op de academie, kunstenaar Joris Geurts, de man die nu nog alles meeleest, gaf me Vlucht zonder einde van Joseph Roth. Hij zei tegen me: “Begin met de laatste zin.” Dat was: “Niemand in de wereld is zo overbodig als hij.” Dat vond ik wel een belangrijk inzicht. Toen begon ik met schrijven.’

© Jan Willem Kaldenbach

U las die zin en dacht: ik kan als overbodige nog wel iets toevoegen aan de literatuur?
‘Tja, schrijven is altijd balanceren tussen zelfoverschatting en zelfverachting. Je hebt de overschatting nodig om iets op papier te zetten. Maar dat wisselt zich af met momenten waarop je denkt: wat voeg ik in vredesnaam toe? Misschien was het wel goed dat ik nog niet zoveel gelezen had, daardoor had ik minder vaak dat gevoel van overbodigheid. Dat hoor je ook wel eens over mensen die Nederlands studeren. Die willen allemaal stiekem schrijver worden, maar durven niet te beginnen omdat ze te veel vergelijkingsmateriaal hebben.’

Welk moment tijdens het maken van de reportages is u het meest bij gebleven?
‘Het tentenkamp onder het viaduct in Parijs. Tweehonderd mensen die proberen te overleven, waaronder veel kinderen. En dat iedere dag. Jarenlang. Met constante angst om verjaagd te worden door de politie. Ik ontmoette daar een vrouw die voor het eerst een nacht op straat moest doorbrengen. Ze was gevlucht voor haar gewelddadige man. De volgende dag moest ze gewoon weer aan het werk in de kindercrèche.’

Waren er tijdens het schrijven van dit boek ook momenten dat er gelachen werd met de hulpverleners en mensen aan de onderkant die u sprak? Of was het puur somberte?
‘O zeker, zit dat niet in het boek dan? Ik hoop het wel toch? Er waren veel momenten, hoor. Hulpverleners zijn erg goed in relativeren, zeker van hun eigen toevallige positie in de wereld, veel zelfspot. Maar misschien heb ik het dan niet genoeg belicht, uit angst om het belachelijk te maken. Goed dat je het zegt, ik zal er in het gevolg meer aandacht aan schenken.’

Dit deed u ook al in eerdere interviews: dat de vragensteller iets opmerkt en dat u dan reageert met: o, zat dat er niet in?
‘Ik doe dat omdat ik zelf geen compleet beeld heb van het boek. Daarom ben ik wel benieuwd wat jou opvalt.’

Is dat misschien ook onzekerheid?
‘Nee, eerder nieuwsgierigheid. Ik ben benieuwd naar de blik van de lezer. Ik doe ook maar gewoon mijn ding en dan zijn er maar een paar momenten waarop ik iets terugkrijg.’

Als ik uw stukken en boek lees zie ik een zelfverzekerd en ernstig schrijver. Dan denk ik: het boeit u geen reet wat andere mensen ervan vinden. Maar wel dus?
‘Dat klopt ook in zekere mate, maar ik probeer wel af en toe wat op te pikken. Als jij dan zegt dat het te ernstig is of niet grappig genoeg, dan stoort dat me toch en denk ik: shit, dat moet er meer in. Mijn vriendin zei het gister nog tegen me: “Jouw sterrenbeeld is Tweeling, dus je lijkt altijd heel ernstig, omdat je zo zit te fronsen, maar je bent een vrolijke jongen.” Ik geloof niet in sterrenbeelden, maar misschien had ze toch gelijk.

(Stilte.)

Wacht, ik ga je wat laten zien. (Pakt zijn telefoon en toont een mailtje.) Kijk, ik leverde gister een verhaal in bij Vrij Nederland en kreeg als reactie: “Geweldig stuk: humor, tragiek en medemenselijkheid.” Dan wordt humor toch als eerste genoemd. Maar misschien is er een verschil tussen Vrij Nederland-humor en De Groene Amsterdammer-humor.’ (Lacht.)

U figureert zelf ook in de reportages. Waarom heeft u de behoefte om uzelf erin te schrijven?
‘Het wordt er sterker van, denk ik. Anders wordt het heel… Naja, ik weet het eigenlijk niet zo snel. Valt het je op dat ik niet analyseer waarom ik iets doe?’

'Ik rook nu sigaren, wil je er een?'

U doet gewoon wat goed voelt?
‘Natuurlijk heb ik wel bepaalde principes, maar het is toch vaak improviseren. Zeker tijdens reportages. Je kunt wel met een heel vooropgezet plan op pad gaan maar vervolgens zul je daar in het moment toch altijd van moeten afwijken. Dus dat ben ik liever voor. Als je een hulpverlener vraagt wat voor werk ze doen en hoe hun dag eruitziet, dan is dat eigenlijk wel genoeg. Dan beginnen ze vanzelf te praten en hoef je eigenlijk alleen nog maar op te letten.’

Wie is uw grote voorbeeld in het schrijven van reportages?
‘Joseph Roth, zonder twijfel. In de bistro na middernacht kan mij erg inspireren, bijvoorbeeld. En dan eigenlijk vooral om de laatste zin, zodra na sluitingstijd de stoelen op tafel zijn gezet. Dan schrijft Roth: “Het is alsof de stoelen tijdens de nacht paardreden op de tafels.” Dat ontroert me dan.’

Waarom?
‘Ja, ook dat vind ik lastig om te achterhalen. Dat is ook niet nodig, denk ik. Als ik iets mooi vind voel ik niet per se de behoefte om te onderzoeken waarom.’

Ik denk dat een psycholoog best gefrustreerd zou raken door u. Heeft u geen zin om na te denken wat er achter bepaalde keuzes en emoties schuilt?
‘Ik wantrouw mijn eigen analyses, omdat ik denk dat je jezelf heel slecht kent. Dan vertrouw ik liever op jouw analyses, want jij kijkt nog met een zekere afstand.’

U begon uw schrijverschap met twee romans. Dit boek is non-fictie. Uw volgende wordt dat ook. Bent u klaar met fictie?
‘Nee, zeker niet. Maar na twee romans was ik er wel aan toe. Ik wilde niet de rest van mijn leven op een kamertje zitten en af en toe een roman naar buiten gooien. Ik heb het een paar jaar geleden geprobeerd, toen ik twee maanden op het afgezonderde huis van een vriend moest passen. Maar binnen de kortste keren begon ik stemmen te horen in de wind. Ik heb blijkbaar de wereld nodig om te kunnen schrijven, om te zien hoe mensen met elkaar omgaan. Van alleen maar in mijn eigen hoofd kruipen word ik niet vrolijk.’

Het viel me op dat u opvallend veel van uw mooiste gesprekken voerde terwijl u aan het roken was. Had u dit boek ook zonder kunnen schrijven?
‘Je komt een stuk makkelijker met mensen in gesprek, geef ik toe. Dat zou eigenlijk de eerste tip moeten zijn op de school voor journalistiek: begin met roken. Een half jaar was ik gestopt, maar ik ben zo blij dat ik het weer doe. Ik kan het ook heel goed, denk ik.’

U bent goed in roken?
‘Een wijze jongen bij mij op de middelbare school ging eens één voor één het groepje rokers op het schoolplein af. “Jij rookt alleen omdat je vrienden wil maken. Jij bent over twee weken weer gestopt omdat je je schaamt.” Tegen mij zei hij: “Jij stopt nooit meer.” Het past denk ik wel bij mijn persoonlijkheid. En het is een fijne vlucht uit sociale aangelegenheden. Heel veel van de hulpverleners en daklozen rookten ook. Ik rook nu sigaren, wil je er een?’

Wie is uw favoriete schilder?
‘Dat was lang Francis Bacon, maar nu zou ik Matisse zeggen.’

Wat trok ik u zo in Bacon?
‘Ik vind het aangenaam dat hij altijd een soort enigma bleef; hij had nooit de behoefte om zijn werk uit te leggen of te duiden. Dat waardeer ik wel. Beeldende kunst mag voor mijn part vooral dat zijn: beeld, en geen verhaal. Alsof je naar goede muziek luistert, dan zijn mijmeringen over waarom het mooi is ook overbodig. Dat stoort me wel eens aan hedendaagse kunst: het kunstwerk dreigt dan eerder een soort essay te worden dat je moet ontrafelen dan een beeld an sich.’

Camus of Houellebecq?
‘Camus, maar eens in de zoveel jaar is het ook bevredigend om een feel bad novel van Houellebecq te lezen en je onder te dompelen in een dystopische wereld.’

Fictie of non-fictie?
‘Oef… Naja, zonder werkelijkheid gaat het gewoon niet. Dat zou ik willen zeggen.’

Pink Floyd of Bob Dylan?
‘Bob Dylan. Die is even ongrijpbaar als Bacon.’