
Wat was het leukste moment tijdens het schrijven van Boos meisje?
‘Toen ik de indeling had. Het is een mix van stukken en om het een geheel te maken moest ik weten wat de indeling zou worden. Ik wilde Simone de Beauvoir eer bewijzen, aan haar indeling in De tweede sekse heb ik het begrip “geleefde werkelijkheid” ontleend. Dat werd mijn eerste grote noemer. Toen begon ik het wat meer voor me te zien, het was alsof de puzzel ineens werd gelegd.’
U schrijft: ‘Mary McCarthy beschouwde ik nooit helemaal als iemand met wie je ook nog in gesprek zou kunnen komen, maar wel was het meteen duidelijk dat ik haar overlijden moest aangrijpen om nu echt te “beginnen” met schrijven.’ Waarom bracht juist het overlijden van Mary McCarthy deze gedachte teweeg?
‘Zij was een van mijn eerste heldinnen. Een schrijfster van wie ik alles begon te verzamelen en voor wie ik heel veel bewondering had. Niet alleen door haar werk, maar ook door het leven dat ze leidde. Zo iemand die in een literaire culturele cercle zat in New York, maar er ook opuit ging naar Hanoi en Vietnam, oorlogsgebieden. Ze was ook net obscuur genoeg in Nederland om te kunnen omhelzen als mijn heldin, zij was gewoon van mij. Toen ik haar overlijdensbericht las, dacht ik: dit is het moment, ik ben de grote Mary McCarthy-kenner, ik ga nu haar necrologie schrijven. Die heb ik opgestuurd naar De Groene, en zo is alles begonnen. Zij heeft een toon die me treft, terwijl haar werk ver van me afstaat. Ze is politieker dan ik. Dat imponeert me, ze is een vrouw van de wereld.’
Voordat uw Mary McCarthy-necrologie gepubliceerd werd, schreef u vooral voor uzelf. Wat voor soort stukken waren dat?
‘Vooral korte verhalen. Ik probeerde met name fictie te schrijven. Ik deed dat als kind al, maar ik had meestal niet het geduld om het naar een einde te brengen. Patricia Highsmith heeft daar wel eens een verhaal over geschreven, als je dingen verzint weet je al hoe het gaat en dan is het al bijna niet meer interessant om het ook nog allemaal uit te schrijven. Toen ik midden twintig was besloot ik om het serieuzer aan te pakken, toen ging ik ook dingen afmaken. Het is eigenlijk grappig dat ik vroeger zoveel fictie schreef, want nu schrijf ik met name proza van beschouwende aard, essays. Ik voel me vrij in een essay. Wat ik schrijf kan gebaseerd zijn op iets werkelijks, maar ik neem zo makkelijk een vlucht met hoe ik het schrijf dat het bijna ook weer een soort fictie wordt. Ik heb steeds meer een goede tussenweg gevonden, denk ik.’
U zat midden in het tweedegolffeminisme. Wat betekent solidariteit voor u? Is uw begrip van solidariteit veranderd door de jaren heen?
‘Solidariteit was een woord dat in de jaren tachtig heel veel gebruikt werd, je moest als vanzelfsprekend solidair zijn met iedereen. Zozeer dat het bijna een hol begrip werd. Pas de laatste jaren treft het woord solidariteit me weer. Ik denk dat het een basaal beschavingsprincipe is. Solidariteit, daar zit alles in. Daar zit in dat je je ervan bewust bent dat andere mensen anders zijn, en dat je daar ook mededogen mee hebt. Solidariteit is voor mij menselijkheid.’
Welk boek ligt naast uw bed?
‘Er liggen twee stapels met ongeveer twintig boeken naast mijn bed. Van de week heb ik heel erg opgeruimd omdat Boos meisje nu klaar is. Dus ik heb heerlijk nieuwe stapels gemaakt. Ik heb de nieuwe Anne Tyler klaargelegd, Franse vlecht, ik lees haar altijd graag. En een verhalenbundel, Knopen, van Gunnhild Øyehaug. Die heb ik aangeschaft omdat Annelies Verbeke het daarover had in haar 21-vragen-interview, alles waar zij het over had wil ik nu lezen! Het klonk heerlijk, zoals zij daarover sprak.’
U bent kritisch op de ik-vorm, er maar al te goed van bewust dat we opgesloten zitten in ons eigen bewustzijn, onze eigen oordelen, onze eigen binnenwereld. Is er een schrijver of andere persoon van wie u weleens in het hoofd zou willen kijken, zien hoe diegene de wereld ervaart?
‘Het is wel iets wat ik me heel vaak realiseer, dat je geen idee hebt. Ik zou niet in het hoofd willen kijken van mensen die dicht bij mij staan, dat is te intiem. Gisteren keek ik naar die nieuwe film van Mia Hansen-Løve, over een echtpaar dat bezig is een nieuw filmscript te schrijven. Op een gegeven moment kan zij zich niet inhouden en kijkt ze in het aantekeningenboekje van haar man, wat schrijft hij nou de hele dag. En de slotsom is: je schrikt altijd. Met dat besef kan ik leven. Dus ik ga niet kijken. Ik heb vroeger wel eens gekeken, maar ik kijk nu niet meer.’
Met welk personage uit de wereldliteratuur identificeert u zich?
‘Dorothea Brooke, uit George Eliots Middlemarch. Het vertrouwen dat zij heeft in een ander, dat haar blik bepaalt. Zij gelooft in de intelligentie van de man die ze heeft, tegen de klippen op. Het gekke is, ik heb het boek twee keer gelezen, en ik dacht altijd dat het erover gaat hoe zij er langzaam achter komt dat hij een klerk is, en geen genie. Maar ze komt daar al best wel snel achter! In mijn hoofd is ze onschuldiger en meer gedienstig dan ze in werkelijkheid is, dat is ook het geniale van George Eliot, denk ik, iedere lezing van het boek verrast je. Ik herken me in haar ontvankelijkheid, ik denk ook al gauw dat een ander het wel beter zal weten.’
Met welk van uw boeken heeft u de diepste band?
‘Ik denk mijn debuut, De Nijhoffs, of de gevolgen van een huwelijk, zoals het heette toen het uitkwam in 1999. Omdat het gewoon echt mijn eerste stap naar buiten was. Het is een paar jaar geleden opnieuw uitgegeven en dat vond ik toen heel leuk, heel heroïsch. Toen las ik het weer en dacht ik: o ja, het was zo helder allemaal toen. Geen woord te veel of zo, ik had er ook heel lang over gedaan.’
Leest u graag biografieën?
‘Nee. Ik vind het een gek genre. Er zit altijd zo plichtmatig veel informatie in een biografie, het meeste interesseert me helemaal niet. Ik lees liever het gestructureerde literaire document dat een schrijver zelf heeft gemaakt. Daarom houd ik wel van memoires. Vroeger las ik vooral fictie, maar nu ben ik naar die tussenvorm aan het opschuiven, tussen fictie en non-fictie in. De stem die vertelt is belangrijk, en de vorm. Juist dat ongebreidelde leven moet scherp ingekaderd worden, anders is het toch weer alsof je iemands dagboek aan het lezen bent.’
Als u nog een biografie moest schrijven, over wie zou die dan gaan?
‘Vroeger heb ik nagedacht over een boek, dat zou ik dan Kwartet noemen, over vier Nederlandse schrijfsters: Renate Rubinstein, Doeschka Meijsing, Andreas Burnier en Hella Haasse. Ik zou niet hun levens schetsen, maar hun visie op het leven beschrijven aan de hand van hun werk. Ik vind het belangrijk om over Nederlandse auteurs te schrijven, we moeten niet vergeten hoe bijzonder de Nederlandse literatuur is. Die schrijfsters waren alle vier vrouwen die dachten in hun werk misschien iets te kunnen oplossen. Daar komt ook weer die frictie bovendrijven die je als vrouw, zeker als scheppende vrouw, ervaart, waardoor je denkt dat je op een getrapte manier het leven onder ogen moet komen. Het heeft te maken met laveren tussen angst en moed. Wie weet schrijf ik het nog eens.’
Een vraag die scheppende mensen zich vaak stellen en die ook terugkomt in Boos meisje is: hoe verhoudt creativiteit zich tot het gebonden leven?
‘Dat is een continue strijd. Ik wil niet iemand zijn die in haar eentje leeft, hoewel dat wel altijd een soort ideaal lijkt, zeker als je iets moet maken. Dan krijg ik heel sterk dat gevoel van “laat me met rust”, alsof ik de hele dag wel onder die stolp zou willen zitten. Terwijl ik er ook van houd om die afhankelijkheid te voelen en belangrijk te zijn voor anderen. Het is misschien ook gewoon de kunst om iets te maken in het tumult van alledag. Wat levert een soort stille, totaal vergeestelijkte staat van zijn uiteindelijk op? Ik houd van het kleine en het grote, het banale en het hoge, alles bij elkaar in de mixer, dat levert interessante teksten op. Ik houd er ook van om daarover te lezen, juist die spanning die erop staat, het conflict.’
Uw leven lijkt een strijd met de plicht naar verwachtingen van anderen, voor wie u een nette baan wilde hebben, en de plicht tot zelfontplooiing: ik moet schrijven. Hoe kun je worden wie je bent?
‘Ik was vorige week naar Patti Smith in Paradiso. Ik was zo onder de indruk van haar verschijning, hoe zij is. Zij is 75, en die souplesse van haar, die humor, die stem. Degene met wie ik daar was zei: dit is kennelijk wat er gebeurt als je altijd doet waar je gelukkig van wordt. Ouder worden heeft te maken met erachter komen waar je goed in bent en dat steeds meer ten volle doen, zonder obstakels. Je steeds meer een persoon op zich voelen, en niet meer alleen het kind van je ouders.’
Als u iets zou kunnen veranderen aan wat u heeft geschreven door de jaren heen, wat zou dat dan zijn?
‘Bij mijn eerste vier boeken durfde ik er niet goed voor uit te komen wat voor boeken dat waren, waardoor ze niet helemaal goed zijn geland, denk ik. Dat geldt dus voor hele banale dingen als titel, omslag, achterflaptekst. Ik heb onderschat hoezeer lezers en recensenten behoefte hebben aan leeswijzers, die willen weten wat voor soort boek ze in handen hebben. De buitenkant is veel belangrijker dan je zou denken. Ik dacht altijd, ik heb mijn werk gedaan, nu moeten anderen beslissen over hoe het het best gepresenteerd kan worden. Maar dat kun je toch het best zelf, denk ik nu.’
Nu heeft u Nina Polak op de voorkant gezet. Wat maakt haar hét boze meisje?
‘Zoals ze er nu opstaat is ze vooral ongenaakbaar mooi. Ik ken Nina best goed. Zij is een totaal niet-pleasing figuur, zonder dat ze onaardig is. Ik vind haar heel uitnodigend, ze is heel grappig, maar ze is echt bijna een soort nieuwsgierig dier, dat ruzie durft te maken en dingen kan zeggen als “dat is gewoon onzin”. Ze is gedecideerd, kan zich opwinden over hoe de dingen zijn, is stoer op een jongensachtige manier. Ik zie het ook in haar werk: ze heeft van die vrouwelijke hoofdpersonen die hoekig in het leven staan. Dat vind ik heel leuk en aantrekkelijk. Het zijn ook altijd vrouwen die iets kúnnen wat ik gewoon in de verste verte niet kan, zoals zeilen.’
In Boos meisje staat een essay over boosheid waarin u schrijft: ‘Ik ben niet de enige die woedend is.’ Wie vindt u treffend schrijven over woede?
‘Woede moet wel met een soort grandeur gebracht worden, wil het interessant zijn en niet doodslaan. Er moet iets grappigs achter zitten, iets overdrevens. Ik houd heel erg van Nora Ephron, haar stukken zijn heel fijn om te lezen. Zadie Smith heeft ook wel van die essays waarin ze zich heel uitgesproken verbaast over lelijkheid. Ik houd van Leslie Jamison, een essayiste die een bepaalde genadeloosheid heeft in haar opmerkingsgave, maar die treft ook haarzelf. Een van mijn lievelingsboeken is Leaving the Atocha Station van Ben Lerner. Dat is niet woedend, maar heeft wel iets wanhopigs, en iets absurds. Ik vind die verbazing over absurditeit heel prettig om te lezen als ik me niet goed voel. De verhalen van Lorrie Moore hebben dat ook sterk. Daar heb ik dan eerder iets aan dan iemand die ongebreideld boos is.’
Een van de essays in Boos meisje gaat over Rachel Cusk. Zij zegt: schrijven is het tegenovergestelde van leven. Ook u vindt schrijven secundair. Waarom is dat?
‘Je moet ook gewoon deelnemen aan de dingen. Het is niet alsof het schrijven je daarvan weerhoudt, maar voor mij is het soms wel alsof het schrijven bijna belangrijker is dan het leven, en daar ben ik gewoon bang voor, denk ik. Dat heeft iets verwerpelijks. Als ik op vakantie ga voelt het als een kwestie van levensbelang welke boeken ik mee zal nemen, of ik wel mijn aantekenboek bij me heb. Terwijl het toch zou moeten gaan om wat er is, de mensen met wie ik daar ben? Ik zat als kind altijd al binnen, nog steeds ben ik een dromer. Zitten we in de auto en zijn we er, dan denk ik: waarom moeten we nu stoppen?’
Carry van Bruggen of Anna Blaman?
‘Carry van Bruggen.’
Ethel Portnoy of Margriet de Moor?
‘Margriet de Moor. Ik vind haar bijna een onderschatte schrijfster, inmiddels. Al zag ik dat er nu net een nieuwe verhalenbundel van haar is uitgekomen, Meneer en mevrouw God. Ik vind haar romans Eerst grijs, dan wit, dan blauw en Mélodie d’amour prachtig en mysterieus. Maar Ethel Portnoy is ook een grote liefde van mij. Ik heb haar een keer ontmoet, dat was geweldig. Zij is met Rudy Kousbroek getrouwd geweest, dat alleen al. Hoe overleef je zo’n man? En zij moest alleen maar lachen om mijn tobberige vragen daarover. Ze stond zo soeverein in het leven. Ik vroeg: “Bestaat het dat de liefde ophoudt? Hoe kan dat dan, hoe kun je dan nog met elkaar omgaan?” En zij was alleen maar zo blij, ze zei: “Het is heerlijk, ik ben lekker alleen, kan lekker slapen wanneer ik wil.” Zo’n vrouw die alleen maar plezier uitstraalde.’
Frans Kellendonk of Rascha Peper?
‘Moeilijk. Rascha Peper. Maar ik heb ze allebei nooit helemaal omhelsd. Rascha Peper is een mooie schrijfster, sowieso waren in de jaren tachtig en negentig die schrijfsters heel belangrijk voor mij, Vonne van der Meer, Helga Ruebsamen, Mensje van Keulen, gewoon om te laten zien dat je kon schrijven. Rico’s vleugels vond ik heel mooi. Kellendonk heb ik nooit helemaal nagevoeld, meer iemand om te bestuderen dan te lezen. Ik heb de documentaire van Jan Louter over hem gezien, heel indrukwekkend hoe zijn vrienden over hem vertelden. Blijkbaar was hij sociaal een ongeleid projectiel, zo iemand die altijd zweeg, en dan opeens iets zei. Hij heeft zo’n mooie uitspraak die me altijd is bijgebleven: “Je wordt alleen in de wereld geworpen en die wereld is er al, en jij moet je ernaar voegen.” Toen dacht ik o ja, dat is het, dat maakt het bestaan zo’n ingewikkelde opdracht.’
Clarice Lispector of Ted Hughes?
‘Ted Hughes. Lispector vond ik allemaal net een beetje te ijl en te kort. Ted Hughes heeft heel mooie poëzie geschreven, en er is dat Privédomein met zijn brieven, onder andere aan zijn dochter over hoe ze moet schrijven, heel mooi.’
Susan Sontag of Marguerite Duras?
‘Beiden interesseren me, maar ik begrijp ze niet helemaal. Van Duras sla ik geregeld Het materiële leven open, daar staat alles in wat je wil weten. Toch is het ook wel vooral een cerebrale exercitie om haar te lezen. Met Susan Sontag heb ik dat ook: op een of andere manier is haar werk te ingewikkeld voor mij, geloof ik. Ze heeft iets heel grappigs, maar dat is een beetje haars ondanks. Ze neemt zichzelf zo serieus… Dus als ik moet kiezen, kies ik toch Duras.’