
Wist u tijdens het schrijven van de faxen aan Ger al dat u ze ooit zou publiceren?
‘Ik dacht wel dat ik er stukken uit ging gebruiken, misschien ooit voor boeken. In de faxen grapte ik wel eens dan ze ooit bij het Literatuurmuseum terecht zullen komen. Blijkbaar dacht ik: dit moet niet weggegooid worden. Bij een fax heb je natuurlijk zelf altijd een afdruk, maar sommige brieven waren handgeschreven en dan vroeg ik wel of ik die een keer mocht kopiëren. Ik hou van volledigheid.’ (Wijst naar smurfencollectie.) ‘De smurfen daar, dat zijn precies de 37 smurfen die je toen bij het tanken bij BP kreeg.’
Ger antwoordde nooit op je faxen. Hoe wist je dan wat je hem wilde vertellen?
‘Ik richtte me op wat ik dacht dat hij interessant zou vinden. Omdat hij zelf nooit iets persoonlijks vertelde, dacht ik dat hij perikelen met vriendinnen niet boeiend zou vinden. Daar vergiste ik me in, bleek later, hij vond de soapachtige kant van mijn leven ook adembenemend spannend. En ik schreef veel over boeken en films, want dat vinden we allebei leuk.’
U heeft wel eens gezegd dat schrijven een manier is van verwerken. Waarom kiest u ervoor om uw gedachten ook te publiceren?
‘Ik kan alleen maar gissen naar het antwoord. Ik denk dat ik misschien de moeite waard wil zijn. Ik heb altijd een sterk plichtsgevoel gehad, jegens God of de wereld. Nu heb ik al dat werk verricht aan denken, uitpluizen, onthouden, formuleren, vertellen, proberen om het amusant te maken. Misschien hebben anderen daar ook wat aan. Dat is de altruïstische versie. De egoïstische versie is dat ik waarschijnlijk toch ook wel een beroep wilde hebben en zeggen: Nicolien Mizee, schrijfster.’
Het boek dat net verschenen is, Een licht bewoond eiland, beschrijft de tijd dat uw eerste boek verscheen, Voor God en de Sociale Dienst. Destijds ging u met tegenzin naar boekpresentaties en literaire feestjes. Heeft u dat nu nog steeds?
‘Ik vind het nu makkelijker, al heb ik wel moeite om ‘s avonds van huis te gaan. Een tijdje geleden was het jaarlijkse schrijversdinertje van Van Oorschot. Dan zitten al die malle schrijvers aan grote tafels, in een wat wrakkige ambiance. Ieder jaar vind ik dat ik daar naartoe moet. Maar als ik het in de agenda zie staan, denk ik: God, dan moet ik om vijf uur van huis helemaal met de trein naar Amsterdam, dan moet ik van het station naar dat restaurant lopen en verdwaal ik. Maar toen zei Ger tegen mij: “Ik ben nu ook bij Van Oorschot. Ze hebben me gevraagd wat voor te lezen uit mijn boek, maar ik kan helemaal niet voorlezen. Wil jij het doen?” Ik fleurde er helemaal van op. Dan heb ik gewoon een taak, dan is het werk. Maar zomaar een feestje waar ik alleen maar met een glaasje sta, dat vind ik nog altijd erg moeilijk.’
Vindt u het wel eens lastig dat mensen u zo persoonlijk kennen?
‘Ik doe of het niet bestaat. Mensen zeggen er ook niks over. Jij komt ook niet binnen van: “Hé, hoe gaat het nou met die buikpijn?” Mensen doen het niet. En dan hoop ik ook dat, als ik tegenover ze zit, ze het een beetje vergeten. Wat ik beschrijf is natuurlijk ook twintig jaar geleden.’
Zijn er dingen die u aan Ger faxt, maar niet publiceert?
‘Op een gegeven moment ga ik van de antidepressiva af en word ik duidelijk depressief. Ik merk dat zelf niet, maar die faxen zijn tenenkrommend: ik val eindeloos in herhaling en ben duidelijk aan het malen. Ger zei: laat maar staan, dan ziet de lezer ook hoe erg dat was en die kan het zelf overslaan. Maar dat lukte me niet, ik wilde toch een beetje amuseren. Dus daar heb ik veel geschrapt, soms hele bladzijden.’
Zijn er ook dingen die u niet aan Ger faxt?
‘Dat kan bijna niet anders, maar daar ben ik me niet van bewust. In het begin van mijn huwelijk, als ik problemen met Rob had, schreef ik dat in extenso op. Nu zou ik eerder zeggen: Rob is wel weer vermoeiend op het moment. Ik kan me niet voorstellen dat er iets is wat ik Ger nooit verteld heb. Maar ja, om De Stratemakeropzeeshow te citeren: sommige dingen zijn zo geheim dat je ze niet eens aan jezelf hebt verteld.’
Veel mensen herkennen zich in u. Zijn er schrijvers in wie u zich herkent?
‘Ik weet nog dat ik, toen ik dertien of veertien was, Op weg naar het einde las, van Gerard Reve. Die manier van nadenken – een soort mengeling van persoonlijke overpeinzing en filosofie – vond ik buitengewoon herkenbaar. Ik was ook heel blij dat dat literatuur werd genoemd. Ik dacht: o, maar zo denk ik ook de hele dag. En wat fijn, dat mag je dus opschrijven en dan ben je een echte beroemde Nederlandse schrijver.’
Welk boek ligt er naast uw bed?
‘Vergeetboek van Achterberg. Zijn laatste bundeltje.’
Houdt u er ook van om dagboeken of brieven te lezen van andere schrijvers?
‘Dagboeken niet, brieven wel. Brieven hebben een iets nettere vorm. Dagboeken zijn ook vaak zonder persoonlijk voornaamwoord. “Vroeg naar bed vandaag, weinig gegeten, weer niet naar mijn tante gebeld.” Dat irriteert mij. En het is vaak humorloos, want je doet niet je best om leuk te schrijven voor jezelf. Als je aan een ander schrijft, doe je wat meer moeite.’
Welk boek, geschreven door iemand anders, zou u zelf graag geschreven willen hebben?
‘De avonturen van Sherlock Holmes. Het lijkt me ongeveer het hoogste wat je kan overkomen, dat een schepping van jou zozeer een eigen leven gaat leiden, dat mensen wel de naam weten van de geschapene, maar niet meer van de schrijver. De naam Conan Doyle zegt de meeste mensen niks, maar Sherlock Holmes kent iedereen. En het is verschrikkelijk goed geschreven. Het werd niet als hoge literatuur geschreven, maar als vervolgverhalen voor doodgewone mensen die de krant lazen. Dit noemde Karel van het Reve ooit als criterium van goede literatuur: dat het én in de Libelle gepubliceerd zou kunnen worden, én in De Revisor. Het duo Sherlock Holmes en Watson woont samen op een bovenetage. Dat heeft iets heel intiems, daar hou ik van in boeken. Er is geen seks, dat vind ik ook altijd erg prettig; er is een zeer diepe vriendschap. De arena is heel leuk, dat Victoriaanse Engeland met die koetsen. Alles vind ik er verrukkelijk aan, werkelijk.’
Welk boek vindt u het meest overschat?
‘Dat zou ik eigenlijk niet weten, want als iedereen een boek heel erg goed vindt en ik vind er niks aan, zou ik tamelijk snel denken dat het aan mij ligt. Maar ik heb natuurlijk wel eens gezegd: dat is een prul van een boek. O ja, wat ik een heel stom boek vond: De trein naar Lissabon of zoiets. Dat was een jaar of tien geleden erg populair. Nogal een dikke pil, over een man die leeft in een sleur – alle boeken over mensen in een sleur vind ik al vervelend – en die man wordt aangesproken door een geheimzinnige mevrouw, of hij krijgt een brief, of hij vindt een boek, en dan stapt hij plotseling in een trein. Ik had heel veel leerlingen die precies dit stramien gebruikten voor een boek. Er komt eigenlijk nooit iets heel leuks of verrassends uit, het eindigt altijd een beetje duf. Intussen krijgen we allerlei quasi-filosofisch geneuzel. Dus ik las twee bladzijden van dat boek en begon verschrikkelijk te blazen. Maar goed, ik heb er dus maar twee bladzijden van gelezen, misschien is het wel een meesterwerk.’
In Een licht bewoond eiland schreef u dat uw faxen geen literaire pretentie hebben, ‘zelfs geen enkele pretentie, evenmin als gedachtes dat hebben’. Heeft een recensent ooit iets geschreven waarvan u dacht: hij of zij heeft een punt?
‘Ik lees recensies heel oppervlakkig en vergeet ze snel. Ik kan er niet zo goed tegen. Het gaat over mij, dat is altijd vervelend. Ik ben gewoon heel blij als mensen het een goed boek vinden en als ze hopen dat ik doorga met schrijven. Mijn grote angst is dat ze zeggen: hou nou eens op, mens. Daar wacht ik op als op een mokerslag, maar dat is nog niet gebeurd. Als je al mijn boeken koopt, neemt dat misschien wel dertig centimeter boekenplank in beslag. Stel dat je die boeken maar één keer leest, wil je dat dan wel? Maar laatst dacht ik: Karel van het Reve heeft ook een heleboel geschreven en die had nog wel meer mogen schrijven.’
Als u geen schrijver was geworden, wat zou u dan zijn?
‘Tuinier. Omdat je daar ook weer een taak te vervullen hebt. Dat is niet “ik wil”, maar dat is iets goed doen voor de wereld. Vroeger zette ik bloemen in de volkstuin die helemaal niet geschikt zijn voor dit gebied. Ik dacht gewoon: mensen zetten dit in de tuin, dus dat ga ik ook maar doen. Maar wanneer je je er een beetje in verdiept, blijkt dat driekwart van wat we doen onzinnig of schadelijk is. Dat we eindeloos maar dingen aan elkaar doorvertellen. “Je moet die wilgen in april snoeien, weet je.” Het slaat vaak nergens op, zoals we natuurlijk ook vaak onze kinderen verkeerd opvoeden, en met dieren verkeerd omgaan, alleen omdat het gewoonte en cultuur is. De wereld gaat nu misschien ten onder door de ongelofelijk domme manier waarop we met de natuur omgaan. Dus daar alleen al een zeer geringe bijdrage aan leveren, dat zou ik heel fijn vinden.’
Welk boek zou iedereen gelezen moeten hebben?
‘Het Achterhuis. En niet alleen omdat de schrijfster in een concentratiekamp is omgekomen, maar omdat zo een jong meisje zo fantastisch haar gedachten op papier kan zetten. Het is gewoon een geweldig goed boek.’
Is er iets wat u zou veranderen aan het werk dat u gepubliceerd heeft?
‘Toen ik begon met schrijven, dacht ik: dit leest toch niemand. Ik heb er geen rekening mee gehouden dat ik later veel gelezen zou worden. Ik heb misschien dingen geschreven over mensen waarvan ik nu denk: had ik het maar weggelaten. Maar ik durf mijn oude werk sowieso niet meer over te lezen, dus dan zou ik nu een heel nieuw boek schrijven. Bij het ouder worden wordt de afstand ook steeds groter.’
De afstand waartoe?
‘Tot het beschrevene. Ik verdraag ook geen boeken meer waarvan ik merk dat de schrijver of schrijfster er eigenlijk nog niet uit is. Die boeken kunnen natuurlijk een hele grote waarde hebben, maar de rauwe emotie ligt mij tegenwoordig wat zwaar op de maag. Om eens terug te denken aan hoe ongelofelijk verliefd ik ben geweest, twee of drie keer in mijn leven, dat kan ik me nu helemaal niet meer voorstellen. Daar lees ik ook niet meer graag over. Dat was voor mij ook een van de redenen om geen les meer te geven. Jonge mensen schrijven vaak over hevige liefdesgeschiedenissen of enorme ruzies met vriendinnen. Ik merkte dat andere studenten uit het klasje dat heel leuk en boeiend vonden. Toen dacht ik: misschien ben ik niet meer zo geschikt om les te geven. Sowieso lees ik zelf nauwelijks nog romans, een bekende kwaal van mensen boven de vijftig. Die lezen liever non-fictie. Tijdens corona stopte ik met lesgeven en dat heb ik maar zo gelaten. Hoe leuk ik het vaak ook vond.
Wat is uw favoriete moment op de dag om te schrijven?
‘Twaalf uur ’s middags. Ik ben ’s ochtends altijd heel sloom. Dan ga ik koffie drinken en de krant lezen en dan ga ik eens zo’n beetje naar boven. Eerst maak ik wat omtrekkende bewegingen en om twaalf uur zit ik er helemaal in. Maar ik heb geen heel vast ritme, het is meestal dat het zo loopt.’
Als u gaat zitten om te schrijven, komt de inspiratie dan vanzelf?
‘Ik heb natuurlijk al een tijdje nauwelijks fictieboeken geschreven. Moord op de moestuin was het laatste. Dat totale uit je duim zuigen is vaak wel een crime maar dat hoop ik natuurlijk weer te gaan doen. Voor faxen hoef ik nooit inspiratie te hebben, ik begin gewoon. Altijd een plezier om aan Ger te schrijven. Voor columns maak ik van tevoren aantekeningen. ’s Avonds zit ik dan met Rob op de bank en zeg: “God, wat moet ik nou weer bedenken voor die volgende?” Het beste is om twee dingen die niks met elkaar hebben te combineren. Stephen King zegt dat in Over leven en schrijven. Ik werd eens gevraagd een stuk over mijn volkstuin te schrijven voor Trouw. Maar ik hád al een keer iets over tuinieren geschreven en je wil niet in herhaling vallen. Mijn lesbische buurvrouw op de tuin zei op een dag: “Ik ben zo blij dat het man-vrouw-gedoe hier niet speelt. Iedereen loopt in tuinkleren en is gewoon aan het tuinieren.” Dat heb ik ook! dacht ik. En toen heb ik een stuk geschreven met als titel: Ik ben geen man, ik ben geen vrouw, ik ben een tuinier. Dan gaat het over tuinieren maar ook over iets anders. Dat vond ik een leuk onderwerp. Als het eerst nog een vage gedachte is, schrijf ik erover naar Ger. Dan wordt het alweer wat duidelijker, en uiteindelijk heb je hopelijk een column bij het nekvel.’
Wat maakt literatuur goed?
‘Over goede of beroemde boeken wordt vaak gevraagd: wat heeft dit boek ons nog te zeggen? Het antwoord luidt vaak dat bepaalde kwesties, over het koningshuis bijvoorbeeld, nog altijd relevant zijn. Terwijl ik juist denk dat het boeiend is om over zaken te lezen die nu totaal niet meer spelen, die helemaal verdwenen zijn. De komst van de wasmachine, bijvoorbeeld, of van de supermarkt. Alles wat met de standenmaatschappij te maken heeft, wat heeft ons dat nu nog te zeggen? Dat er een tijd was waarin het milieu waarin je werd geboren allesbepalend was. Dat het juist allemaal zo heel anders was vroeger, ik denk dat dat vaak heel relevant is. Daar leren we van dat niks vanzelfsprekend is.
De brieven van Reve of de brieven van Van Gogh?
‘Van Gogh. Gerard Reve heeft heel veel geschreven en een groot deel interesseert me geen fluit. Ik vind die brieven uit Op weg naar het einde en Nader tot U heel erg mooi, maar daarna was het ook wel een beetje klaar voor mij. Van Gogh is zo oprecht en wonderlijk origineel. Qua verhaal is zijn levensgeschiedenis natuurlijk ook interessanter. Ik denk dat zijn brieven mij meer geraakt hebben. Die heb ik echt als een bijbel gelezen. Dan ging ik met potlood de mooiste dingen aanstrepen en overtypen, zodat ik alle mooie uitspraken op een A4’tje had. Die hangen ook nog steeds bovenaan het prikbord. Sommige ervan kan ik helemaal uit mijn hoofd opzeggen, daarom kwamen die ook heel vaak voor in de brieven aan Ger. Dat werden zoiets als dichtregels die je uit je hoofd kent.’
Tolstoj of Dostojevski?
‘Tolstoj. Dat is echt een wonderbaarlijk lucide genie. Misschien is lucide genie dubbelop. De werkelijk krankzinnig filmische wijze waarop hij kan schrijven, van binnenuit het personage. Bijvoorbeeld een man die op een paard het slagveld tegemoet gaat. Je leest dat helemaal vanuit die man en na een tijdje besef je: hij hangt ondersteboven, hij is van z’n paard gekukeld. Dat is echt ongelofelijk. Alsof hij al helemaal kon inzoomen, uitzoomen, extreme close-up, van heel ver weg – dit alles voor de film bestond. Anna Karenina ook. Heb je die laatste vertaling gelezen, van Hans Boland? Een absoluut meesterwerk. En ook iets waarvan je denkt: dat kan in de Libelle en dat kan ook de Nobelprijs krijgen.’