Wat was het leukste moment tijdens het schrijven van uw nieuwe roman?
‘Waar ik telkens naar uitkijk, is het moment dat de drukproef er is en ik door de gewonnen afstand nog die ene zin kan toevoegen die het boek afmaakt. De zin waarvoor je de roman geschreven hebt. Dat maak ik mezelf tenminste wijs, dat die zin noodzakelijk is. Lukt dat, dan loop ik de hele dag te glimlachen als een totale idioot.’
Wat is belangrijker, taal of de verhaallijn?
‘Wat een smerige, tendentieuze vraag! De verhaallijn is je geraamte en dan kun je je al schrijvende alles permitteren. Bovendien is het een geruststelling voor de lezer. Het is iets wat ze kennen, omdat onze eigen levens samenhangen door simpele, half banale verhaallijnen. Daarna komt de taal: dat is de materie en maakt de inhoud, net als de klei waarmee een beeldhouwer boetseert.’

En dit geraamte van de verhaallijn, in hoeverre tekent u dat uit?
‘Ik heb een begin en een einde. Dat is alles. Vroeger maakte ik nog wel schema’s, maar ik moest elke dag een nieuw schema maken en toen had ik het snel gehad. Mijn nieuwe roman heeft een heel simpele verhaallijn: iemand gaat zijn huis uit naar een plek waar het verboden is om naartoe te gaan. Voilà.’
Over uw werk wordt vaker gezegd dat het hypnotiserend werkt op de lezer. Ervaart u dit tijdens het schrijven ook al zo?
‘Ik heb dit ooit één keer echt gehad. Twintig jaar geleden, na een fantastische dansvoorstelling van Meg Stuart. Ik ben zingend naar huis gereden en heb ’s nachts dertig bladzijden geschreven, die het begin van Tongkat vormden. Ik herinner me nog de pure gelukzaligheid van de roes. Dat is heel zeldzaam. Tongkat heb ik daarna in een maand geschreven. Zoveel plezier. Ik schreef constant en beloonde mezelf elk uur met een level van het videospelletje van G.I Joe. Echt een dom spelletje achteraf gezien, maar heel leuk hoor. Ik verlang wel naar zo’n roes terug, maar ik ben ook op leeftijd hè. Ik heb gezondheidsproblemen gehad omdat ik zo fanatiek schreef. Niet alleen je vingers moeten bewegen, ook je lichaam, anders ontploft je hart.’
Stel, u wordt door uw uitgeverij gevraagd een biografie te schrijven over iemand, en u mag zelf kiezen wie. Wie zou dit zijn?
‘Ik ben totaal ongeschikt om biografieën te schrijven. Ik zou een nieuw leven bij de mensen bedenken en als ik ze niet uit kon staan zou ik ze de vreselijkste martelingen laten doorstaan. Ik lees het ook niet graag. Ik ben nu bezig in een biografie over het leven van schilder Francis Bacon, want ik hou zo van zijn werk. Na veertig bladzijden dacht ik: ‘Jezus man, rot op!’ Het interesseert me geen fluit of het een aardig mens was of niet. Ik ben tegen biografieën. Wat me ook zo irriteert: dat er geciteerd wordt uit brieven. Het is toch niet de bedoeling dat brieven gepubliceerd worden? Echt, ik word daar heel kwaad van.’
Maar u heeft de biografie dus wel gekocht?
‘Tuurlijk, het is mooi uitgegeven.’
Als u een dichter zou kunnen zijn waar en wanneer dan ook, waar en wanneer zou dat zijn?
‘Nu, echt waar! Wat een tijd waarin we leven… We weten dat we op een moment in de geschiedenis zijn waarop over de toekomst van de mens wordt beslist. Als we verder leven zoals we doen, sterven we uit. Of we erin slagen het om te buigen of niet is nog de vraag. Wat een tijd!’
Zou de literatuur zich dan ook vooral bezig moeten houden met deze door de klimaatcrisis beïnvloede existentiële vragen waar we momenteel voor staan?
‘Ik worstel daar elke dag mee. Enerzijds kan het de bedoeling van literatuur zijn dat ze het heeft over wat er ons te doen staat. Anderzijds hoop ik dat literatuur blijft gaan over wat we zijn: mensen, met al onze kleine domme dingetjes. We zijn echt een bende sukkels natuurlijk. Ik hou ook van het idee dat poëzie juist een zeer belangrijke functie kan hebben in de toekomst die komt. Dat er kracht en troost te vinden zullen zijn in de rituele dingen, zoals muziek, poëzie en dans. Dingen waar onze oergrootouders ook naar grepen.’
Naar het werk van welke beginnende schrijver kijkt u vol verwachting uit?
‘Hannah Chris Lomans, daar las ik teksten van via de Wintertuin. Een heel bijzondere schrijver met een bijzondere kijk op de wereld, tussen realistisch en mythisch in met prachtige beelden.’
Luistert u muziek tijdens het schrijven, en zo ja, wat voor muziek?
‘Traag, niet gezongen, iets tussen jazz en ambient. Zodra er één woord valt, kun je niet meer schrijven. De muziek moet aanwezig zijn als een soort ademend huisdier. Heel stilletjes.’
Wat was er van u geworden als u geen schrijver was geweest?
‘Daar kan ik echt niet op antwoorden, het is compleet wie ik ben. Sinds mijn veertiende schrijf ik al. Alles staat voor mij in het teken van schrijven. Dit is een beetje overdreven hoor, maar toch.’
Wat schreef u dan toen u veertien was?
‘Gedichten! Ik verveelde me in de les en bladerde wat in het boek Nederlands. En ik zag de gedichten van Hadewijch. Een dichteres die religieuze minnedichten schreef voor God, maar zeer vurig, bijna erotisch. Ik was compleet van slag. Ik dacht: ‘Shit jongen, dat wil ik ook!’ Thuis begon ik gedichten te schrijven. Vreselijke, slechte gedichten, mijn god. Ik heb er een paar teruggevonden toen ik het huis van mijn overleden vader opruimde: ik heb ze ritueel verbrand.’
Welke schrijver is het meest overschat?
‘Alweer een smerige vraag. Ik weiger daarop te antwoorden! Ik heb nog lesgegeven in de tijd van bakkers en slagers en daar heb ik geleerd dat er duizenden manieren zijn om te kijken naar dingen. Ik weiger daar een hiërarchie in aan te brengen, echt waar.’
Wat leidt u af tijdens het schrijven?
‘Verdriet. Bij verdriet lukt het niet. Oei, da’s een rijmpje. Verdriet is een interessant ding. Wat een destructieve, maar ook scheppende kracht dat heeft! Maar… ik ben er geen voorstander van.’
Naar welk schilderij of kunstwerk kunt u eindeloos staren?
‘Het afgelopen jaar heb ik geleefd met een schilderij van een zekere Holbein. Oud, zestiende-eeuws, waarop een dode Christus in een graf ligt. Het is een heel simpel schilderij. Je ziet vanaf de zijkant gewoon een blote man met een lendendoekje liggen: je ziet de handen, het hoofd, enzovoorts… Elk detail vertelt een verhaal. Machtig. En dat is het begin van mijn novelle.’
U vertelt vaker in interviews over de fijne relatie die u met uw uitgeverij heeft, waar zit hem dat in?
‘Ik heb zeer kritische redacteuren die hun mening over me uitstorten en dat is fantastisch. Na een eindgesprek rijd ik meestal giechelend naar huis, schrijf nog twee dagen en dan is het boek klaar. Als de dingen door dit sparren op hun plek vallen: dat is geluk. En weet je wat dan mijn geliefde toets is op de laptop? De delete-toets. O man, wat heb ik die graag, die wordt zwaar onderschat. Dat je iets weg kunt laten, waardoor de dingen juist in elkaar vallen. Heerlijk.’
Camus of Sartre?
‘Ik heb Walging van Sartre gelezen toen ik veel te jong was, omdat ik dat zo’n prachtige titel vond. Mijn vader, katholiek zijnde, verbood het me. Dus heb ik alles gelezen. Maar ik weet niet of Sartre nog relevant is… Camus wel.’
Brusselmans of Verhulst?
‘Dat is weer een gemene, maar goed. Beiden zijn volstrekt zichzelf en onmiddellijk herkenbaar als zichzelf. Maar Verhulst kan meer genres aan, is veelzijdiger.’
Beckett of Ionesco?
‘Beckett! Een van mijn grootste liefdes. Hij schrijft over de lullige wezens die wij zijn. Hij is zo goed!’
De Nachtwacht of Het Lam Gods?
‘Het Lam Gods natuurlijk. Ik zag als achtjarige voor het eerst een Van Eyck en ik weet nog dat ik achterover viel van de pracht. Van Eyck is mij verschrikkelijk dierbaar.’
Szymborska of Dickinson?
‘Dickinson! Zoveel passie in zulke kale brokjes, niet te geloven.’