Fanatieke atheïsten maken vaak een heel nummer van ‘de strijd tussen geloof en wetenschap’, waarbij religies zich fel zouden keren tegen hen die de objectieve waarheid aan het licht willen brengen. Terwijl kerkelijke autoriteiten angstvallig vasthouden aan heilige geschriften en overgeleverde dogma’s gooit de wetenschapper op basis van waarnemingen oude theorieën overboord en formuleert hij met behulp van de ratio nieuwe theorieën, die hij vervolgens uitgebreid gaat testen. Tegenover het magische denken, dat in wezen conservatief is, staat het wetenschappelijke denken, dat gericht is op innovatie en vooruitgang.
Het is dus een overzichtelijk verhaal, waarin de good guys duidelijk te onderscheiden zijn van de bad guys, en de laatsten er niet alleen volstrekt stompzinnige denkbeelden op nahouden, maar ook bereid zijn tot de meest perfide misdaden. Maar net zoals het verhaal van de Tachtigjarige Oorlog als een strijd tussen de onbaatzuchtige en lelieblanke Geuzen en de wrede en gluiperige Spanjaarden niet erg bestand blijkt tegen de feiten, zo blijkt ook de bloedstollende geschiedenis van de ‘oorlog tussen religie en wetenschap’ vooral uit mythen te bestaan.
Evenals de chauvinistische visie op de Tachtigjarige Oorlog is het verhaal over de onverzoenlijke strijd tussen gelovigen en wetenschappers ontstaan in de negentiende eeuw, toen niet alleen het nationalisme wortel schoot maar voor velen ook de wetenschap ineens een nieuwe heilsleer werd. Veel hedendaagse bestrijders van religie verwijzen nog altijd kritiekloos naar boeken als die van John William Draper, History of the Conflict between Religion and Science (1874) en vooral naar het tweedelige A History of the Warfare of Science with Theology in Christendom (1896). Hierin werd uitvoerig uiteengezet hoe de kerk eeuwenlang alles in het werk heeft gesteld om de ontwikkeling van de wetenschap, en dus de bevrijding van de mens uit onwetendheid en slavernij, tegen te houden. Daarom werd in 1277 het bestuderen van Aristoteles verboden, werd in 1600 Giordano Bruno op de brandstapel gezet omdat hij een aanhanger van Copernicus zou zijn, werd Galileï het slachtoffer van de Inquisitie en schreeuwde men moord en brand toen Darwin zijn evolutietheorie ontvouwde. Elke vooruitgang die desondanks werd geboekt, elke stap op weg naar de Verlichting, was zwaar bevochten op de krachten van de duisternis.
Het is een verhaal dat niet alleen wordt verteld door atheïstische zendelingen als Richard Dawkins en Christopher Hitchens, maar dat ook duidelijke sporen heeft nagelaten in het werk van auteurs die louter in jubeltonen over de Verlichting schrijven, zoals Jonathan Israel en Philipp Blom (al hoor je die eigenlijk niet in één adem te noemen, omdat Israel een echte historicus en Blom slechts een behendige popularisator is). En dat terwijl wetenschapshistorici inmiddels overtuigend hebben aangetoond dat de relatie tussen wetenschap en religie heel wat complexer en genuanceerder is geweest.
In Galileo Goes to Jail worden 25 mythen omtrent deze relatie opgeruimd. Zo worden niet alleen de gruwelverhalen omtrent Galileï’s aanvaring met de kerk ontzenuwd - van kerkerstraf en marteling was, anders dan vaak wordt beweerd, geen sprake - maar wordt tevens aangetoond dat Giordano Bruno veroordeeld werd wegens zijn theologische opvattingen, en niet omdat hij de heliocentrische kosmologie van Copernicus verdedigde (in 1600 was diens boek nog niet verboden). Andere populaire verhalen die eraan moeten geloven zijn onder meer de opvatting dat de opkomst van het christendom funest was voor de klassieke wetenschap, dat de middeleeuwse kerk de ontwikkeling van wetenschap bewust tegenhield en dat het ontleden van lijken daarom verboden was, dat de middeleeuwse islam vijandig tegenover de wetenschap stond en dat men vóór Columbus dacht dat de aarde plat was.
Het gaat echter niet alleen om mythen die betrekking hebben op de, al dan niet vermeende, rechtstreekse confrontatie tussen kerk en wetenschap, maar ook om hiermee verwante thema’s zoals de misvatting dat Descartes een messcherp onderscheid maakte tussen lichaam en geest, dat de mechanistische kosmologie van Newton God wel overbodig moest maken, en dat de secularisering van het Westen veroorzaakt is door de moderne wetenschappen. In al deze gevallen blijkt de werkelijkheid toch net iets ingewikkelder in elkaar te zitten.
Wie echter denkt dat dit boek niet meer is dan een slimme poging van christenen om zich te bevrijden van het imago van obscurantisme vergist zich. Ongeveer de helft van de auteurs is niet gelovig en bovendien wordt evenzeer de kachel aangemaakt met mythen die uit religieuze hoek komen. Ook de opvatting dat Darwins evolutietheorie gebaseerd is op een cirkelredenering, of dat het idee van Intelligent Design wetenschappelijke status bezit, of dat Einstein in een persoonlijke god geloofde, blijkt niet staande te houden.
Als er in dit boek al good guys en bad guys voorkomen, dan blijken de eersten toch ook zo hun gebreken te hebben en de laatsten meestal niet slechts dom en perfide te zijn, en bovendien moet je die categorieën altijd ‘in hun tijd zien’. Het aangename van deze bundel is dat het opgewonden toontje van lieden als Dawkins en Hitchens ontbreekt, terwijl evenmin een zalvende preektoon wordt aangeslagen of voortdurend wierookwalmen opstijgen. Hier worden nuchtere vraagtekens bij beladen kwesties geplaatst, en dat is wat historici behoren te doen.
RONALD L. NUMBERS (RED.)
GALILEO GOES
TO JAIL AND OTHER MYTHS ABOUT SCIENCE AND RELIGION
Harvard
University Press, 302 blz., € 18,95