Artist impression van de Weesperstraat met het Nationaal Holocaust Namenmonument ontworpen door Daniel Libeskind © Libeskind / Nederlands Auschwitz Comité

Mijn favoriete oorlogsmonument in Amsterdam, om het even cru te zeggen, bevindt zich aan de achterkant van het Vondelpark, aan de Amstelveenseweg. Als je het niet kent loop je het zo voorbij, en zelfs als je het wel kent, kun je het nog steeds makkelijk missen. Op een plaquette in de buitenmuur van het park staan vier namen gegraveerd. ‘Op den zes mei 1945 vielen hier voor de vrijheid van ons land.’ Een bordje geeft uitleg: op 4 mei hadden de Duitse strijdkrachten zich weliswaar overgegeven, maar Amsterdam was nog niet officieel bevrijd. In de nacht van 6 op 7 mei trok een groep van de Binnenlandse Strijdkrachten eropuit om Duitse soldaten te ontwapenen. Een gevecht brak uit, vijf BS’ers stierven; de volgende dag gaven de Duitsers zich alsnog over aan de Canadezen.

Vijf gesneuvelden, vier namen. Tussen A.J. Seijdel, 27 maart 1905, en P. Roozendaal, 17 september 1914, staat een open plek. Ook dat legt het bordje uit: oorspronkelijk stond daar de naam van de gesneuvelde BS’er Jacob de Bruyne. Vlak voordat het monument werd onthuld is zijn naam vlug weggehaald, omdat hij in de eerste oorlogsjaren met de bezetter zou hebben samengewerkt. ‘Daar is echter nooit bewijs voor gevonden’, zegt het bordje.

Wat herdenkt een monument? Welke emotie wil het oproepen? Welk verhaal vertelt het? In dit geval zou het het offer moeten herdenken – ‘the last full measure of devotion’, zoals Abraham Lincoln dat noemde – dat Seijdel, Roozendaal en F.A. Masseling en A.B.C. van Druijten brachten, maar voor mij gaat het monument meer om die lege plek en die verwijderde naam. Het laat zien hoe schimmig een oorlog is, dat je nooit veilig bent, zelfs niet als de vijand zich heeft overgegeven, dat in een bezette stad mensen elkaars gedrag en motieven nooit helemaal vertrouwen, ook niet als er voor wangedrag nooit bewijs is gevonden. En dan nog, als Jacob de Bruyne in de eerste jaren van de bezetting collaboreerde, maakte hij dat in de laatste dagen van de oorlog dan niet goed? Bracht hij uiteindelijk niet hetzelfde offer als de andere vier?

Er valt iets voor te zeggen dat monumenten 364 dagen per jaar aan je voorbij gaan. Het Nationaal Monument op de Dam is een witte pilaar waaromheen vermoeide toeristen zich met druipende puntzakken friet ophouden. Maar eens per jaar worden de Rent-a-Bikes verwijderd, smelten de toeristen weg en is dat chronisch overspannen plein de plek van twee minuten zwijgen. Juist doordat de Dam altijd iets anders is, maakt dat de stilte van het herdenken imposanter.

Iets soortgelijks is de kracht van de Stolpersteine, of ‘struikelstenen’, waarvan er nu zo’n vierhonderd door de stad heen liggen. In die zin maken ze hun naam niet waar, want je struikelt er met geen macht over. Je kunt ze elke dag missen – totdat je een keer omlaag kijkt als je je fiets losmaakt en je oog blijft haken aan een klein messing plaatje, tien bij tien centimeter, waarop een naam, geboortedatum, deportatiedatum en plaats van het overlijden staan. ‘Hier woonde KLARA ELZAS-WALVISCH. Geb. 1911. Gedeporteerd 1943 uit Westerbork. Vermoord 21-5-1943 Sobibor’.

De straat waarin je je op dat moment bevindt wordt een straat in het verleden

Juist doordat je op een onbewaakt ogenblik met de stenen in contact komt, interveniëren ze in de drukte van de dag. Klara Elzas-Walvisch, 32 jaar oud. De informatie op het messing plaatje creëert een samenspel tussen jou, je fiets, het huis waar je voor staat, de vroegere bewoners daarvan, de oorlog, vernietiging. De straat waarin je je op dat moment bevindt wordt een straat in het verleden.

Het geplande Nationaal Holocaust Monument laat niets aan de verbeelding over. Je zult er niet toevallig tegenaan lopen. Het ontwerp van Daniel Libeskind moest eerst in het Wertheimpark komen, maar dat ging na protesten niet door, omdat het zo groot was dat er van het Wertheimpark(je) in feite niets zou overblijven. Nu komt het aan de Weesperstraat, niet bepaald de gezelligste straat van Amsterdam, op een plek waar nu een plantsoen ligt, vlak bij de entree naar de hoftuin van de Hermitage. Het monument wordt een labyrintisch stelsel van gangen, 380 meter lang, op sommige punten zeven meter hoog. Van bovenaf zijn de Hebreeuwse letters voor ‘in memoriam’ te lezen; op de wanden zullen de namen staan van alle Nederlandse holocaustslachtoffers: 102.000 vermoorde joden en 220 Roma en Sinti.

Tegen alles aan het monument is het laatste jaar publiekelijk bezwaar gemaakt door omwonenden. Tegen de besluitvorming binnen het Nederlands Auschwitz Comité dat solistisch zou handelen en geen input toeliet over het ontwerp. Tegen de gemeente Amsterdam die te weinig mogelijkheden voor inspraak van omwonenden heeft geboden en daarmee haar eigen procedures heeft overtreden. Tegen de ‘groot, groter, grotesk’-stijl van sterarchitect Libeskind (dixit Herman Vuijsje). Tegen de mogelijke gevolgen van zo’n monument, in de vorm van een storm van toeristen en schoolbussen die voor verdere drukte en verkeersproblemen kunnen zorgen. Tegen de kap van de 24 bomen van het plantsoen. Eind oktober stond er een ingezonden brief in NRC Handelsblad, ondertekend door 55 kunstenaars, architecten, academici en schrijvers, waarin het belang van het monument werd onderkend, maar waarin de gemeente juridisch op het matje werd geroepen: een project van zo’n omvang en zulke kosten dient Europees openbaar aanbesteed te worden, ook al neemt de gemeente maar een deel van de kosten voor haar rekening.

Het debat gaat niet heel vriendelijk. Interne mails zijn openbaar gemaakt, mensen op persoonlijke titel aangevallen. Tijdens een afgedwongen inspraakronde deze zomer beet de voorzitter van het Nationaal Auschwitz Comité, Jacques Grishaver, de protesterende omwonenden toe dat zij, die ‘in huizen wonen waar mijn familie woonde, niet [willen] uitkijken op een monument dat hen herdenkt. Ze willen hun namen uitwissen.’ De bewoners voelden zich vanzelfsprekend gebruuskeerd.

In de NRC zei Grishaver dat als het niet netjes kon het dan maar zo moest: ‘Het doel is té belangrijk.’ Deze week boog stadsdeel Centrum zich over de bezwaren van de bewoners, waarna het toch groen licht gaf voor de bouw. Maar de bewoners kunnen nog doorprocederen, vreest Grishaver. ‘Dan ben je jaren verder, en is tachtig procent van de direct betrokkenen dood.’ Dat laatste is een hard feit en precies het soort argument waardoor je je sympathiek wil opstellen jegens het huidige plan. Maar juist van dit harde feit kun je je afvragen of het is meegenomen in het ontwerp.

Veteranen houden het niet droog als ze vertellen hoe ze voor het eerst de muur zagen

Deze namenmuur wordt sinds Libeskind zijn ontwerp presenteerde al vergeleken met de bekendste in het genre, die van het Vietnam Veterans Memorial in Washington D.C. Die muur bestaat uit twee driehoeken van zwart graniet, die zijn ingebouwd in een grasheuvel. Op de muur staan de namen van de mannen en vrouwen die stierven in Vietnam – alleen de 58.000 Amerikaanse doden. Als alle Vietnamese doden ook op het monument hadden gestaan, dan was de muur zo lang geweest dat hij Washington D.C. zou omsingelen.

Het monument werd geopend in november 1982, nadat het jaar daarvoor uit 1400 anonieme inzendingen het ontwerp was gekozen van Maya Lin, een 27-jarige architectuurstudente aan Yale. Ze had niet gedacht te winnen, zei ze toen, want haar ontwerp was te sterk en somber. ‘Ik wilde een reis beschrijven waarop je de dood zou ervaren en waar je alleen toeschouwer kon zijn, waar je nooit volledig bij de doden kon zijn.’

Lin kreeg zowel ongelijk als gelijk. De veelgeprezen documentaire The Vietnam War, te zien op Netflix, van Ken Burns en Lynn Novick eindigt met de onthulling van haar monument. Bijna geen van de geïnterviewde veteranen houdt het droog als ze vertellen hoe ze voor het eerst de zwarte muur zagen. Allemaal vertellen ze de muur aan te raken als ze er zijn, dat ze het gevoel hebben bij een gestorven vriend te zijn. De zus van een gesneuvelde soldaat liet zich door onbekende omstanders optillen zodat ze bij zijn naam kon komen.

Maar dat zijn de veteranen. De gewone toerist ziet alleen een abstracte glanzende, zwarte muur. Bij de namen staan geen geboorte- of sterfdata. De muur biedt geen mogelijkheid tot identificatie, zelfs niet tot verbeelding. Je kunt inderdaad niet bij de doden komen. Ik ben geneigd te zeggen dat ik het monument indrukwekkend vond toen ik het zag, maar welke indruk dat precies was weet ik niet. Misschien vond ik het alleen indrukwekkend omdat ik wist dat het voor zoveel andere mensen indrukwekkend was. Zelf vertelt het monument geen verhaal. De muur zegt alleen: ‘Dit is gebeurd, dit is wat het heeft gekost.’ Het reikt kennis aan, geen emotie.

Het monument van Libeskind zal wel de geboorte- en sterfdata bevatten. Zelf sprak hij bij de onthulling van de maquette over een ‘intieme menselijke ervaring’, waarbij de bezoekers de namen kunnen aanraken. Voor de nabestaanden die de slachtoffers persoonlijk hebben gekend kan het inderdaad intiem zijn, een vorm van troost. Maar de directe nabestaanden, zoals Grishaver al opmerkte, zullen verdwijnen. Wat vertelt het namenmonument de nieuwe generaties, de toeristen, de schoolklassen?

Die daverende veelheid van meer dan honderdduizend namen drukt de individuele naam weg – in tegenstelling tot de struikelstenen. En voor de nieuwe generaties hebben de namen zelf geen betekenis, ze zien er geen beeld bij. Zij zien alleen de veelheid van de slachtoffers – het abstracte, de informatie – en zullen niet op zoek gaan naar de individuele slachtoffers. De behoefte om namen aan te raken bij het Vietnammonument heb je als niet-veteraan ook niet.

Anne Frank werd ooit het gezicht van de holocaust omdat ze een meisje was zoals alle andere meisjes. Haar verhaal was toegankelijk, haar stem dwong empathie af. Het ontwerp van Libeskind zal geen empathie afdwingen. Het zal groots zijn en indrukwekkend, en als je aan de bezoekers, wanneer ze uit het labyrint van muren komen, vraagt wat ze ervan vonden zullen ze ook ‘groots en indrukwekkend’ zeggen. Maar als je doorvraagt zullen ze niet kunnen uitleggen wat die indruk dan is.