Ongeveer allereerste maaltijd van nieuw eten voor oud geld kan ik mij, ondanks zojuist dood verklaarde herinnering, toch nog vrij goed voor de geest halen. Simon Carmiggelt had in zijn kolommen verklapt dat je in het Centraal Station zo prima kon tafelen. Ik meteen daarnaartoe. Behalve authentiek van aardappelen en groenten, was het de ober die mij het meeste genoegen opleverde. Gezichtsgewijs leek hij voldoende op Rossini (gewelfde neus als een deurkruk in het oude Wenen, waaronder regelmatig en gepast kort zijn glimlach als geurig gesmolten boter naar buiten borrelde) en als je hem nodig had kwam hij ook echt. En hoe! Vanuit de verte startte hij een lichte looppas, plaatste vervolgens op niet meer dan drie meter afstand zijn zolen plat op de vloer, waardoor hij baantje glijdend en geheel a point en bijna bovenop de tafel tot stilstand kwam.
Een man naar mijn hart, maar strikt historisch gezien gaat het hier over de poes. Hij had zijn nacht in dienst gesteld van het wegwerken van partijtje vel en vet van de zeeduivel. Een vis die in de horecakunde een goede restaurantvis wordt genoemd. Reden genoeg om er nooit in te trappen. Lekker wit, breekt niet en geeft zelfs de illusie van smaak. Ik heb drie keer liever zijn kop op het nachtkastje dan zijn staart in mijn mond.
Maar ik had per ongeluk zeeduivel gegeten en die wilde er niet meer uit. Er kwam zelfs een mauw uit mijn buik. Waar de echte poes even van opkeek, maar meteen daarna zijn koninklijk wollig gemarmerd geheel achteloos in slaap liet vallen. In pyjama van licht gebrande caramel. Omstreeks zijn liezen schuilt nog een flard oergrijs. Het bevat daar ook grote hoeveelheden springvel. Vroeger jumpte hij vanaf de grond zo op mijn schouder. Onverwacht en altijd raak. Je kon er maar het beste snel aan wennen. Dat je een warme termietenhoop was.
Rubriek
485 …wollig…
Echte kerels koken niet. Absurde gedachte die volgde op een door een nabije buitenpoes klaaglijk geuit reveil. Die laten dat voor zich doen.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1995/36
www.groene.nl/1995/36