Voor volgend jaar heeft het rijk 201 miljoen gulden beschikbaar voor de opvang van ruim negentienduizend nieuwkomers. Voor vijfhonderd uur Nederlandse taal en ‘maatschappelijke orientatie’. Nieuw is het niet: vanaf het begin van de jaren negentig stippelden Nederlandse gemeenten al ‘inburgeringstrajecten’ uit voor de nieuwe Nederlanders, voor Turkse gezinsvormers tot en met Bosnische vluchtelingen. Volgend jaar wordt deelname aan de inburgeringscursus verplicht, althans voor degenen die van de bijstand gaan leven (naar schatting negenduizend nieuwkomers). Op straffe van korting op hun uitkering tekenen zij een ‘inburgeringscontract’ met hun gemeente. Nieuwkomers zonder uitkering maar met een ‘achterstand’ mogen vrijwillig meedoen. Zij leren niet alleen de taal, maar ook hoe een strippenkaart werkt, dat er huisartsen en rechtswinkels zijn en last but not least: hoe om te gaan met Nederlanders en hun cultuur.
HET MINISTERIE van VWS is er vroeg bij. Immigranten uit Turkije krijgen op de Nederlandse consulaten al het eerste foldertje uitgereikt: ‘In Nederland staat het individu centraal. Iedereen staat op eigen benen en dat wordt ook van u verwacht.’ En: ‘Als een migrant goed Nederlands leest en schrijft, dan is het geen probleem om verder te komen.’ Eenmaal in Nederland wordt de Turk aan het denken gezet over zijn eigen volksaard: ‘Wat zijn kenmerkende eigenschappen van jouw landgenoten? Kruis aan: Zuinig, gastvrij, gehaast, emotioneel, zakelijk, netjes, onbeleefd?’ Zo begint de eerste opdracht van het Tilburgse Werkboek maatschappelijke orientatie. ‘Welke eigenschappen hebben Nederlanders, denk je?’ is de volgende vraag. De antwoorden zijn te vinden in het boek: de jeugd ‘zoekt groepsgewijs plezier’, voor studie ‘moet alles wijken’, er wordt in Nederland ‘veel gekust’, maar ‘volwassen mannen kussen elkaar zelden, ook niet vader/zoon/broer’. Er wordt ook gewaarschuwd: ‘Voor het huwelijk of samenwonen hebben Nederlanders vaak al meerdere verhoudingen achter de rug. Een op de vier huwelijken wordt ontbonden. Daarna wordt er vaak weer getrouwd of volgt een (lat-)relatie.’
In Den Haag wordt van de nieuwkomer begrip gevraagd voor de Nederlanders die ‘in hun eigen huis graag de illusie hebben, dat zij alleen op de wereld zijn’, zo lezen zij in hun cursusboek. De nieuwkomer moet dus liever geen lawaai maken. Ook met koken is het oppassen geblazen: als Nederlanders het eten van hun buren ruiken, raken zij ‘snel geirriteerd’. Verder is het verboden om tussen vijf en zeven bij Nederlanders op bezoek te gaan; dan eten zij aardappelen en daarbij wensen zij niet gestoord te worden. Voor wie toch eens mee mag eten: ‘Men eet met mes, vork en lepel.’
Nederlanders gaan op vaste tijden naar bed: ‘De meeste Marokkanen hebben die gewoonte niet’, voegt de tekst toe. Nederlanders willen niet aangeraakt worden, zeker vrouwen niet. ‘Mannen moeten op gepaste afstand blijven.’ Zo niet, ‘dan kan de vrouw die man aanklagen wegens seksuele intimidatie’.
Maakt de nieuwkomer ook kennis met de Nederlandse geschiedenis en het culturele erfgoed? ‘Rembrandt? Dat is een luxe’, zegt coordinator A. Sluysmans in Heerlen. ‘Zij moeten overleven. Wij willen bijvoorbeeld hun verkeersrisico’s verkleinen. We leggen ze uit wat een stoep, een stoplicht en een zebrapad is.’
Soms wordt wel Andre Hazes’ Een beetje verliefd gezongen, zo blijkt uit een belrondje langs nieuwkomersprojecten. Daar blijft het bij. De culturele inburgering bestaat vooral uit het aanleren van het ‘tijdbesef’: op tijd komen, afspraak is afspraak en de agenda is heilig.
WAT MOET DE nieuwkomer bereiken in zijn vijfhonderd inburgeringsuren? De overheid houdt het vaag: ‘een vorm van redzaamheid’. Er zijn drie vormen van redzaamheid bedacht: sociale (praatje met de buurvrouw kunnen maken), educatieve (klaar zijn voor een beroepsopleiding) en professionele (klaar zijn voor de arbeidsmarkt). De laatste twee vormen het einddoel van het ideale inburgeringsschema, dat op tafel ligt bij het Transferpunt Nieuwkomers in het gebouw van de het Nederlands Centrum Buitenlanders te Utrecht. Maar na vijfhonderd inburgeringsuren, zo vrezen de medewerksters Kim van der Zouw en Anne-Marie Speijers, zullen de meesten niet verder zijn dan sociale redzaamheid. Speijers: ‘De nieuwkomer zal zijn huisarts kunnen vertellen dat-ie buikpijn heeft’ maar om met de arts te praten over mogelijke oorzaken - verkeerd voedsel, stress - is zijn taal ontoereikend.‘ Van der Zouw: 'Ze kunnen na zo'n programma niet losgelaten worden.’
Want klaar zijn ze dan nog lang niet. Uit landelijk onderzoek blijkt dat slechts een kleine dertig procent na de cursus in staat is om een beroepsopleiding te volgen - en dan nog alleen in een aangepast lesprogramma. De grote hap is slechts in staat tot het praatje met de buren. Amsterdams onderzoek levert een vergelijkbaar beeld op. Van degenen die het Amsterdamse NT2- onderwijs (‘Nederlands als tweede taal’) volgden, beheersen twee op de vijf het Nederlands nog steeds niet of onvoldoende. Twee vijfde beheerst het Nederlands voldoende ‘om zelfstandig deel te kunnen nemen aan het sociale leven’, maar dat is niet genoeg om door te stromen naar scholing en beroep. Dat lukt slechts een vijfde van de cursisten, terwijl de gemiddelde cursist toch anderhalf jaar lang les heeft gehad. Er zijn er bij die al vier tot acht jaar Nederlandse cursussen hebben gevolgd en nog steeds geen Nederlands spreken. Geeske Verbree, directrice van de Amsterdamse Basiseducatie, over dit onderzoek: ‘Wij plaatsen vraagtekens bij de uitvoering ervan. De cursisten zijn alleen schriftelijk benaderd; hoe kun je dan hun taalniveau meten? Er is evenmin gekeken naar de sociale vaardigheden die wij cursisten aanleren.’
Aan de motivatie van de cursisten kan het niet liggen: uit landelijk onderzoek van C. Doets e.a. blijkt dat zij allemaal zeer gemotiveerd zijn voor het leren van Nederlands. De kwaliteit van docenten is nooit onderzocht, naar oud gebruik in onderwijs- onderzoeksland: de docent is altijd oke - terwijl uit de huidige onderwijskundige research blijkt dat het leerresultaat vooral afhangt van de leraarskwaliteit. Over de kwaliteit van de lesmaterialen bestaat evenmin duidelijkheid.
DE TURKSE VLUCHTELING Huseyin uit Dordrecht volgt al twee jaar een cursus Nederlands op de Basiseducatie in Dordrecht. Vier ochtenden per week gaat hij trouw. Huseyin is de domste niet. Maar toch: ‘Zonder tolk kan ik nergens heen’, zegt hij sip in zijn Dordtse flat. Zijn verklaring: de grote groep van twintig cursisten doet het tempo vertragen. ‘Als iedereen een vraag stelt, dan heb je geen les.’ Hij kan het geleerde bovendien niet in de praktijk brengen: geen werk en ook geen Nederlandse vrienden. Hij twijfelt soms aan de docenten: ‘Ze leggen bijvoorbeeld de achtergronden van grammaticale regels niet uit.’ Aan het eind van zijn cursusjaar zijn alleen de schaarse volhouders nog over. ‘Je leert zo weinig’, zegt Huseyin, ‘dat je eigenlijk voor niks naar school gaat.’
J. Groeneweg, coordinatrice van de Basiseducatie in Dordrecht, geconfronteerd met Huseyins klacht: ‘Sommige leerlingen beschikken over weinig taalgevoel. Bovendien kost het leren van een vreemde taal veel tijd.’ Kleinere groepen, zegt ze, niets liever dan dat. Maar die zijn te duur. Over de docenten hoeft Huseyin zich geen zorgen te maken: ‘Ze zijn bevoegd.’
Een docente van een instelling voor Basiseducatie in Zuid-Holland wil slechts anoniem praten. De intake van nieuwe leerlingen is niet zorgvuldig: ‘Zo gebeurt het dat laag- en hoogopgeleiden bij mij in de groep belanden. Het is heel lastig om met grote groepen te werken, je schiet niet op.’ Ook over het gebruikte lesmateriaal heeft ze haar twijfels: ‘Het stikt van de taalmethodes, maar niemand weet welke deugen.’ In de loop van het cursusjaar loopt haar klas altijd langzaam maar zeker leeg. Niet in de laatste plaats doordat het onderwijs niet is afgestemd op de moderne nieuwkomer die moet werken en af en toe een flexibel baantje vindt. Baantje weer kwijt, blijken ze uitgeschreven en belanden op een wachtlijst. Bovendien, zegt de docente, kampen nieuwkomers vaak met grote psychische problemen waardoor ze de lessen niet kunnen volhouden. De ‘getraumatiseerde Bosnier’ bijvoorbeeld, rechtstreeks vanuit het oorlogsgebied in de Nederlandse taalles met ‘s nachts de nodige nachtmerries. Zo iemand houdt het niet vol.
Per 1 januari zal die Bosnier-met-bijstand wel moeten, anders volgt een sanctie. Het is menens met de integratie: om te checken of de nieuwkomers de leerstof wel begrepen hebben, wordt binnenkort een heuse 'inburgeringstoets’ ontwikkeld. ‘Wie weigert deel te nemen aan een inburgeringsprogramma raakt zijn verblijfsvergunning kwijt, zo klonk het aanvankelijk in vergaderingen van gemeenten en ministeries’, vertelt Anne-Marie Speijers op het Transferpunt Nieuwkomers. ‘Die geluiden zijn snel verstomd. Maar de stevige aanpak van nieuwkomers, dat blijft de trend.’
De plicht veronderstelt onwil van de nieuwkomers, terwijl uit praktijk en onderzoek blijkt dat ze juist staan te popelen. Juristen volgen dit soort ontwikkelingen dan ook met argwaan. Het inburgeringscontract creeert een schijngelijkwaardigheid, zegt Joyce Hes, hoofddocent aan de rechtenfaculteit van de Rijksuniversiteit Limburg, in het tijdschrift Binnenlands Bestuur: ‘De overheid heeft een monopoliepositie. Je kunt als burger het contract niet weigeren en ergens anders naartoe gaan voor je uitkering. Het is geen tandpasta.’
Dat de contractpartners niet gelijkwaardig zijn, dat steekt ook David Pinto, die het patent claimt op de inburgeringscontracten: ‘Iedereen denkt dat Entzinger en Van der Zwan erachter zitten, maar ik kwam er al in 1979 mee.’ Pinto, bekend tegenstander van het ‘softe’ minderhedenbeleid, had een tweezijdige verplichting in zijn hoofd: ‘Bij elke dag dat de gemeente verzuimt om voor goed onderwijs te zorgen, zou de nieuwkomer bijvoorbeeld tienduizend gulden moeten kunnen eisen. U zult zien hoe snel Nederlanders dan gaan lopen.’
Gemeentebesturen mopperen achter de schermen over dat ‘contractengedoe’. Ach, we stellen wel een soort overeenkomstje op, is meestal de houding. Maar er zitten vele vragen aan vast: Wat als de cursisten werk aangeboden krijgen? Kinderopvang, hoe los je dat op? En bovenal: hoe hou je de nieuwkomer in de taalcursus? Het huidige verloop is zo'n veertig procent, en dat is heus niet omdat ze niet gemotiveerd zouden zijn, zegt T. Wiggers, stafmedewerkster op de Algemene Vereniging van Instellingen Volwasseneneducatie. Ze worden ziek door de typische migratie- en vluchtelingenproblemen of ze worden voor keuzes gesteld: ‘Honderd piek zwart bijverdienen of een flexibel baantje nemen of naar de taalles? En we merken dat vrouwen de lessen niet met de zorg voor hun kinderen kunnen combineren.’
De inburgeringscontracten vindt Wiggers een goede zaak: ‘Alle “afval” wordt nu in instellingen zoals de Basiseducatie gedropt, zodat niemand er last van heeft. Met de inburgeringscontracten wordt het een maatschappelijk probleem.’ De gemeente heeft er immers belang bij dat een nieuwkomer op de cursus komt en blijft, want het Rijk betaalt pas na afloop van de cursus.
OOK AL ROEPT HET ‘VELD’ bij voorbaat dat die vijfhonderd uur te weinig is om in te burgeren, toch is de teneur opgewekt: eindelijk taalonderwijs voor nieuwe migranten. Dat was tot voor kort wel anders. Stille getuigen zijn de veertigduizend vooral laaggeschoolde buitenlanders in Amsterdam die graag Nederlands willen leren. Maar waar? Een op de drie heeft geen idee, en misschien maar goed ook: er zijn jaarlijks slechts 1500 plaatsen voor laaggeschoolden beschikbaar. Hoe los je dit probleem op?
Amsterdam heeft een simpele oplossing gevonden: de langer in Amsterdam wonende allochtoon heeft geen prioriteit meer, alleen nieuwkomers. En hoe dat gaat? Op het stadhuis in Amsterdam wil een ambtenaar alleen anoniem zijn gal kwijt. ‘Sinds september vorig jaar ligt hier een mooie beleidsnota, maar we hebben geen idee of we resultaten boeken. Het is ondoorzichtig: te veel loketten en alles raakt verlamd door het gelobby, gekonkel en de onderlinge belangenstrijdjes tussen de betrokken instellingen.’
Over hoeveel nieuwkomers praten we eigenlijk? Niemand die het weet. Er is slechts een prognose: dit jaar wordt Amsterdam zo'n vierduizend nieuwkomers rijker - veel minder dan verwacht. Weten deze nieuwkomers de weg naar de Basiseducatie, verantwoordelijk voor het taalonderwijs, te vinden? Geeske Verbree van de Basiseducatie Amsterdam barst in geschater uit. Dan, diplomatiek: ‘Wij constateren dat wij minder nieuwkomers krijgen dan de prognose was.’
Het heeft wel wat van een loterij. Ter illustratie: van de zes nieuwkomers op een commerciele taalschool ontving er precies een een uitnodiging voor de nieuwkomerscursus. En dat was nota bene een Italiaanse die als EU-burger niet onder de doelgroep valt. Vanzelfsprekend maakte zij dankbaar gebruik van dit buitenkansje. Tekst en uitleg krijgen we niet: de coordinatrice van het nieuwkomersproject in Amsterdam wil ons niet te woord staan.
AAN GELDGEBREK KAN het niet liggen: het ministerie van VWS maakte vorig jaar 7,5 miljoen gulden naar de hoofdstad over voor de opvang van nieuwkomers. In dat jaar stonden wij in een lange rij voor een houten barakje op het Frederiksplein, het toenmalige meldpunt voor Nederlandse taalles in Amsterdam. Wij waren daar met een gemotiveerde nieuwkomer die de taal wilde leren. Naar binnen mochten we niet. ‘Weg! Weg!’ riep een medewerkster die naar buiten stormde. ‘Wij kunnen het niet meer aan.’
Als de miljoenen VWS-subsidie niet voor die rij nieuwkomers zijn gebruikt, waarvoor dan wel? ‘Voor bijvoorbeeld het opknappen van de huisvesting van taalinstellingen’, zegt Kees Hulsman, als GroenLinks-gemeenteraadslid al jaren op de bres voor goed taalonderwijs. Die opknapbeurt was hard nodig, meent hij: ‘Het waren krakkemikkige lokalen.’ Toch werd zo'n vier miljoen gulden niet gebruikt. Kees Hulsman: ‘Het was geld voor een door VWS bedacht model met schakels en loketten… daar kunnen wij niks mee.’
Wat is er toch met die vier miljoen gebeurd? ‘Keurig teruggestort naar het rijk’, zegt een ambtenaar op het stadhuis. ‘Daarover zijn wij nog met VWS in onderhandeling’, zegt daarentegen zijn persvoorlichter. En het gemeenteraadslid Kees Hulsman zegt: ‘Wij hoeven geen cent terug te storten. Wij doen hier aan creatief boekhouden.’
Het gaat weer mislukken, voorspelt David Pinto: ‘Nederlanders hebben altijd goede bedoelingen. Maar in de uitvoering gaat het mis. Dan geldt gelobby in het wie-kent- wie-circuit en bovenal ambtenaren die alles vertragen.’ Het motto bij de uitvoering luidt volgens Pinto: ‘Bij voorkeur geen kwaliteit.’