
Israël viert in mei zijn 75-jarig bestaan op een historisch moment. De in 2022 aangetreden regering van Netanyahu, die een coalitie heeft gevormd bestaande uit religieus-zionistische settlers, joodse supremacisten en ultra-orthodoxen, wil een juridische hervorming doorvoeren die de meerderheidsregering controle geeft over het Hooggerechtshof. Daarmee zullen discriminerende wetten tegen homo’s, vrouwen, Arabieren of zelfs het kiessysteem niet meer kunnen worden tegengehouden.
Een grote protestbeweging die tegen deze hervorming is opgekomen, vreest met deze hervorming het definitieve failliet van het zionistische project. Het jubileum dat Israël nu viert, biedt dan ook aanleiding om te onderzoeken wat er in de 75 jaar dat het land bestaat is voorgevallen, waardoor het zover heeft kunnen komen. Het ligt voor de hand om daarvoor naar de Israëlische geschiedenis te kijken. Zaken als de Palestijnse kwestie en de nooit doorgevoerde scheiding tussen kerk en staat hebben zeker een rol gespeeld. Maar het loont ook om buiten Israël te kijken, niet in de laatste plaats naar Nederland zelf.
Vanaf het besluit in 1948 van de VN om Palestina in een joods en Arabisch gedeelte te verdelen heeft Israël geleund op steun van andere landen. Niet zelden zaten daar geopolitieke motieven achter, maar die steun werd bovenal gevoed met morele sympathie. Israël werd aanbeden als een liberale democratie, ‘de enige in het Midden-Oosten’, opgericht door een volk dat door de vijanden van die liberale democratie bijna was uitgeroeid. Het succes van het land, waarin de vijanden van het nazisme zich wisten op te richten en er in slaagden om de woestijn te laten bloeien, socialistische experimenten succesvol uit te voeren, hoogstaande wetenschap te bedrijven, zich te verdedigen met een volksleger waarin ook vrouwen dienstplicht vervulden, werd een symbool voor de zelfoverwinning van het democratische Westen op de barbarij die het had voortgebracht via het nazisme.
Dit gold bij uitstek voor Nederland. De sympathie voor het land verenigde de Nederlandse natie. De socialisten, liberalen en confessionelen stonden lang gezamenlijk ‘pal achter Israël’. Tijdens periodes van crises gingen zij massaal de straat op en trokken hun portemonnee om de belaagde joodse staat te steunen. Heel wat Nederlanders gingen in een kibboets vrijwilligerswerk doen, sommigen meldden zich aan om in het leger te vechten en velen bezochten het land als toerist, vaak na jarenlang sparen. Israël profiteerde lang van die steun. Er waren warme persoonlijke banden tussen Israëlische en Nederlandse politici, en Nederland stond Israël in woord en daad bij, bijvoorbeeld door de behartiging van Israëls diplomatieke banden met de Sovjet-Unie en Polen, maar ook met wapenleveranties tijdens de Suezcrisis in 1956, in 1976 tijdens de Zesdaagse Oorlog en in 1973 met de Jom Kippoeroorlog. De olieboycot die daaruit voortvloeide was een ongemak dat de Nederlander graag voor Israël over had. Zelfs nog tijdens de Golfoorlog van 1991 stuurde Nederland – naast een door BN’ers gemaakt solidariteitsliedje – luchtafweergeschut naar Israël.
De gevoelens van identificatie met en steun voor Israël waren belangrijk voor de eigen Nederlandse identiteit. Het bood de sociaal-democraten verwantschap met de kibboetsbeweging en de machtige Arbeiderspartij, de liberalen een ‘westers’e, door de VS gesteunde post in het oosten, en de confessionelen een oplossing van een religieus schuldgevoel. Maar het zich erop te laten voorstaan een van de ‘beste vrienden’ van de jonge joodse en democratische staat te zijn, hielp Nederland in de eerste plaats om na de klap van de bezetting zijn zelfbeeld op te poetsen als westers liberaal-democratisch gidsland.
Juist nu de liberale democratie van Israël meer dan ooit in gevaar is, zou je verwachten dat de protestbeweging steun ondervindt van deze oude Nederlandse impuls. Maar dat is niet het geval. De eerste reden daarvoor is dat de Palestijnse kwestie de haast vanzelfsprekende solidariteit in de Nederlandse samenleving heeft doen wegsmelten. Deze maakte voor de gemiddelde Nederlander van Israël een te pijnlijk dossier, een ‘onoplosbaar probleem’ dat garantie biedt op controverse en conflict, en waar het de handen liever niet aan brandt.
De tweede reden is, paradoxaal, dat een minder vanzelfsprekende betrokkenheid bij Israël juist is toegenomen. Deze nieuwe betrokkenheid is niet meer een verbindend element dat ten dienste staat van een gezamenlijk nationaal zelfbeeld, maar een middel waarbij partijen aan de randen van het politieke spectrum zich onderscheiden en juist positioneren ten opzichte van dat nationale zelfbeeld. Er zijn grofweg drie partijen die Israël juist hoog op hun agenda hebben staan. Voor elk van die partijen geldt dat hun betrokkenheid bij Israël fundamenteel is voor de eigen identiteit, maar voor al die partijen geldt eveneens dat zij weinig affiniteit hebben met het liberale en democratische karakter van Israël.
De eerste daarvan zijn de orthodoxe en evangelische christenen. Lang was de affiniteit met Israël – volk en staat – breder gedragen in de protestante kerken. Waar die steun voortkwam uit een theologische worsteling met de rol van de kerk in de Tweede Wereldoorlog en de klassieke protestantse impuls om terug te willen keren naar de joodse oorsprong van het christendom, is de betrokkenheid met Israël veranderd. Door een groter besef onder meer liberale christelijke denominaties van het lot van christelijke Palestijnen is onder hen steun voor het land minder vanzelfsprekend of controversieel. Tegelijkertijd is de solidariteit onder meer orthodoxe en evangelische christenen juist intenser geworden. Geïnspireerd op Amerikaanse evangelische bewegingen om in de terugkeer van joden naar Israël een messiaans gegeven te zien. Zij beschouwen Israël en de terugkeer van de joden naar dat land als een wonder en een teken van de hand van God, dat hun geloof sterkt en regelmatig zelfs als een voorbode van de wederkomst van Christus. De invloed van de ultra-orthodoxie op de Israëlische politiek, die de Thora als de eigenlijke grondwet van het land ziet, is voor hen daarbij geen probleem. In een seculariserende wereld voelen zij daar eerder een verwantschap mee. Zij onderhouden dan ook warme banden met de Nederlandse joods-orthodoxe sympathisanten daarvan in plaats van dat zij geneigd zijn de Israëlische demonstranten te ondersteunen.
Een ander deel van de Nederlandse steun voor Israël komt uit rechts-populistische hoek. Hier wordt Israël in eerste instantie gezien als een westerse bondgenoot en een essentiële verdedigingslinie tegen de oprukkende Islam. Men beweert er Israël eveneens te steunen omdat het verlichte en democratische idealen vertegenwoordigt die tegengesteld zijn aan het fundamentalisme van de islam, maar het is de vraag hoe diep die gevoelens daar gaan. De onderwerping van de juridische macht aan de uitvoerende macht die Netanyahu’s regering probeert door te voeren is geënt op het ‘illiberalisme’ van de door Wilders bejubelde Hongaarse premier Viktor Orbán. De frustratie dat democratische besluiten kunnen worden ondermijnd door mensenrechten delen de rechts-populisten met Netanyahu. Daarbij zijn het toch vooral de sterke nationale identiteit en de vermeend gedeelde ‘joods-christelijke’ cultuur die er tot de verbeelding spreken. De natuurlijke bondgenoot is hier dan ook veel eerder Netanyahu’s regering, die volhoudt juist de Israëlische democratie te willen verdedigen tegen het hooggerechtshof, dan de protestbeweging die in de hervorming van dat hof juist een aanval op de democratie ziet.
Kunnen de demonstranten in Israël ten slotte dan een bondgenoot vinden in de linkse kritiek op Israël? Hier geldt een geheel ander probleem. In het verleden voelde links solidariteit met Israël, niet alleen omdat Israël lang een socialistisch gekleurd land was, maar ook omdat het het zionisme als een joodse emancipatiebeweging beschouwde, dat een oplossing bood voor vervolging en discriminatie tegen de natuurlijke fascistische en koloniale vijanden van links. Maar met de tijd is links het zionisme zelf als een voorbeeld, zelfs hét voorbeeld van het kolonialisme gaan beschouwen. Het is daarmee gaan twijfelen aan de legitimiteit van Israël als een ‘joodse’ staat. Het ziet Israël, gezien de bezetting en onderdrukking van de Palestijnen, ook niet meer als een democratisch land, maar als een koloniale apartheidsstaat. De liberaal-democratische rechtsstaat waar de demonstranten voor opkomen, beschouwt men hier als een lege huls die het onderliggende probleem, het feit dat Israël een ‘joodse staat’ wil zijn, niet adresseert.
Deze ontwikkelingen tonen dat de protestbeweging in Israël niet alleen vecht tegen de Israëlische regering en het in de tijd veranderde politieke klimaat dat die regering vertegenwoordigt, maar ook weinig steun kan verwachten van de oude bondgenoten van Israël, die ooit zo’n verwantschap voelden vanwege hun affiniteit met Israëls liberaal-democratische aspiraties. Ook zij zijn veranderd. Waar voor Israëli’s de situatie waar het land zich 75 jaar na zijn oprichting in bevindt een spiegel voorhoudt, mag dit jubileum voor zijn oude bondgenoten daarom eveneens aanleiding geven tot reflectie.
David Wertheim is auteur van Waar gaat het over als het over joden gaat? (De Bezige Bij, 2022)