De kunstenares Miranda July, bekend van nogal lijzige vertolkingen in haar eigen films Me and You and Everyone We Know en The Future, en schrijfster van de verrassend goede verhalenbundel No One Belongs Here More Than You, startte een tijdje geleden een interessant project getiteld We think alone.

Via een website kon je je inschrijven voor een mailinglist, wat ik deed. Tot en met afgelopen maandag ontving ik vijf maanden lang wekelijks een mail met daarin de gebundelde mails van tien mensen, allemaal fabulous friends van July, onder wie actrice Kirsten Dunst, schrijver Etgar Keret, theoretisch natuurkundige Lee Smolin en Girls-wonder Lena Dunham. Elke mailing had een specifiek onderwerp. De grotere levensthema’s kwamen aan bod (‘An e-mail about fear’, ‘An e-mail with I love you in it’) maar ook gewoon mondaine kwesties (‘An e-mail about a problem you’re having with your computer’). Geen van de mails was speciaal voor dit project geschreven, dat was juist het hele punt: het moest gewoon correspondentie zijn, niet in eerste instantie bedoeld voor andere ogen dan die van de ontvanger.

Het was om meerdere redenen de moeite waard om elke week door al die mails van vreemden te spitten. Er tekenden zich bijvoorbeeld al snel compleet van elkaar verschillende communicatiestijlen af. Waar Lena Dunham en Etgar Keret keer op keer kleine prozajuweeltjes op papier zetten voor vrienden, assistenten en geliefden (Keret: ‘When you have an asthma attack, you can’t breathe. When you can’t breathe, you can hardly talk. You learn the value of words. When an asthmatic says “I love you,” and when an asthmatic says “I love you madly,” there’s a difference. The difference of a word’), bleek Kirsten Dunst geen enkele noodzaak te zien het domein van haar e-mailverkeer verder uit te breiden dan dat van het puur functionele (‘some a-hole stole my purse in Montreal, my Montreal cell is 514 663xxxx’). Lee Smolin, op zijn beurt, kenmerkte zich door een uiterst beleefde en nauwkeurige penvoering: If you are interested in the gauge theory and economics, the first thing to do is to read the first chapter of Pia Malaney’s thesis: The Index Number Problem: A Differential Geometric Approach, Pia Nandini Malaney, Ph.D thesis Harvard University 1996.’

De vraag is natuurlijk: wat zegt dit alles nu over de personen achter de correspondenties? Ja, dat Keret hetzelfde absurdistische gevoel voor humor aan de dag legt in zijn mailverkeer als in zijn korte verhalen, en dat Dunham en privé ongeveer even neurotisch klinkt als haar personage Hannah uit Girls. Dat Dunst het blijkbaar te druk heeft om uitgebreid te mailen – Lars von Trier schijnt een beul te zijn op de set –, en dat Smolin een keurige professor is die ‘I’m frustrated’ zegt wanneer hij eigenlijk ziedend is. Maar wat zégt dit nu eigenlijk?

July schrijft dat ze met dit project de ‘soms haast obscene’ intimiteit van het alledaagse leven wilde blootleggen. Het idee een glimp op te vangen van het privé-domein van een publiek figuur is aantrekkelijk genoeg, maar toch vraag ik me af hoe intiem deze inkijkjes nou werkelijk zijn. De mails zijn weliswaar niet geschreven met het oog op publicatie, maar ze zijn ongetwijfeld zorgvuldig geselecteerd door de betreffende auteurs. Namen van ontvangers en figuranten zijn gereduceerd tot initialen, en er is steeds maar één kant van het verhaal te horen, zodat je eigenlijk überhaupt niet van een correspondentie kunt spreken. Het is een beetje zoals met van die polaroids in de kroeg: even lachen in de camera (buik in, kin naar voren), glas bier, arm om iemands schouder, en voilà. Voor vier euro is het schimmige woud van conflicterende verlangens en motieven dat men identiteit noemt zo compact als een flits, een glimlach, een gekke panty met stipjes. Intiem? Mwah.

Curieus vind ik de correspondenties die van meet af aan bedoeld zijn voor een groot publiek van voyeurs. Zo probeerde ik me laatst door een briefwisseling tussen Paul Auster en J.M. Coetzee heen te worstelen, gebundeld onder de titel Een manier van vriendschap. Op initiatief van Coetzee gingen de twee auteurs een drie jaar durende briefwisseling aan. Conversaties die, in de woorden van Auster ‘niet alleen maar eettafelgesprekken’ moesten zijn maar ‘iets rigoureuzers’. Het begon met een brief van Auster over de definitie van vriendschap. Zo kwamen er nog veel meer belangwekkende kwesties en interessante gedachtewisselingen voorbij (duh, we hebben het hier over de topscorers van de literaire Champions League), maar het was allemaal zo… bedacht. De hoffelijke omgangsvormen, de spitsvondigheden over en weer, de filosofische overpeinzingen over sport op televisie (wij hangen ook wel eens voor de televisie, net als echte mensen, maar dan niet zonder er een diepere boodschap uit te persen). Ik kon me niet aan de gedachte onttrekken dat dit corresponderende auteurs waren die corresponderende auteurs speelden. Het deed me denken aan een citaat van schrijfster en journaliste Janet Malcolm dat staat afgedrukt op een ansichtkaart die door mijn huis zwerft: ‘A correpondence is a kind of love affair… It is with our own epistolary persona that we fall in love, rather than with that of our pen pal.’

Ik ben benieuwd hoe mijn epistolaire alter ego uit de bus zou komen als ik was opgenomen in het project van Miranda July. ‘An e-mail about fear’, hoe zou die eruitzien? Ik doorzoek mijn inbox op ‘bang’ en vind:

‘Zeg maar tegen N dat ze niet bang hoeft te zijn voor communaal douchen. En R is oké. Hij is CEO van een extreemlinks hedgefund en er zit hier een groep Amerikaanse hackers de regering omver te werpen.’

Tja. Lijkt mijn leven zomaar ook behoorlijk intrigerend.

(O ja, als je nog een mooie brief wil lezen, lees dan deze van John Steinbeck aan zijn tienerzoon. Honderd procent onzelfzuchtig.)