Dit is Europa, 2018. In Berlijn gaat de witkwast over de gevel van de Alice-Salomon-Hochschule, waarop sinds 2011 een gedicht staat van de Boliviaans-Zwitserse dichter Eugen Gomringer wiens werk bekroond is met de Alice Salomon Poëzieprijs. Laat ik beginnen met de overzichtelijke kant van de zaak: wie is Alice Salomon eigenlijk?

Luisteren: De Groene bij OVT over Garner

Een kleine verkenning leert dat zij een in 1872 in Berlijn geboren feministisch econome was, die in 1937 door de nazi’s werd opgejaagd en onderkomen vond in New York, waar ze in 1948 stierf. Tussen die jaartallen speelde zich een strijdbaar leven af. Salomon was een van de eerste vrouwelijke studenten en studeerde af op een onderzoek naar ongelijke beloning van mannen en vrouwen. Ze richtte de eerste sociale academie op in Duitsland, de Soziale Frauenschule, en was een internationaal vermaard voorvechter van de rechten van vrouwen, de vredesbeweging en de erkenning van het vrouwelijk werkkapitaal.

21 september in TivoliVredenburg:
International Literature Festival Utrecht: de avond van de roman

Met o.a. Marja Pruis, Stephan Sanders en Niña Weijers

Of ze van poëzie hield vertelt het verhaal niet. Maar waarom zou er anders een poëzieprijs naar haar vernoemd zijn? Op de hogeschool die sinds 1932 haar naam draagt kan een masteropleiding ‘intercultural conflict management’ gevolgd worden. Misschien dat de kennis hier aanwezig van dienst is geweest bij een conflict dat in 2016 de kop opstak. Het gedicht van Gomringer, ciudad (‘stad’) getiteld, daterend van 1951, zou ‘een klassiek patriarchale kunsttraditie’ representeren, waarin vrouwen uitsluitend de schone muzen zijn die mannen inspireren tot daden. Ook zou het ‘op onaangename wijze’ herinneren aan de seksuele intimidatie waaraan vrouwen iedere dag weer worden blootgesteld.

Het is heel makkelijk dit soort protesten belachelijk te maken. Het zou bij wijze van spreken kunnen volstaan om hier het gedicht in kwestie integraal te citeren, hetgeen ik zo direct ook ga doen. Een onschuldiger gedicht lijkt bijna niet mogelijk, zeker in combinatie met die vette schreefloze jaren-vijftigletter waarin het op de muur is gezet. En toch gingen er steeds meer stemmen op, vanuit de studentenraad van die school, dat het verwijderd moest worden van de muur.

Begin jaren tachtig fietste ik op een heel vroege zondagochtend in Amsterdam met een klein groepje vrouwen naar de Roetersstraat om aldaar de vitrine en de gevel van bioscoop Kriterion met verf te besmeuren. Die dag zou de eerste film gedraaid worden in een thematische filmreeks waarvan ik de precieze benaming niet meer weet, maar waarin twee constanten de hoofdrol speelden: vrouwen en seks. Ik herinner me in ieder geval drie films die tot onze woede vertoond zouden worden: Deep Throat, Strawdogs en Turks fruit. Turks fruit ja, met die verliefde Rutger Hauer die door de regen fietst met een stralende Monique van de Ven achterop, begeleid door het melancholieke mondharmonicadeuntje van Toots Thielemans. In vrolijke Lebensbejahung helemaal te vergelijken met het in Berlijn gewraakte gedicht ciudad:

avenidas
avenidas y flores

flores
flores y mujeres

avenidas
avenidas y mujeres

avenidas y flores y mujeres y
un admirador

De dochter van de dichter sprong nog voor haar vader in de bres door de protesteerders te wijzen op die laatste ‘y’, waarmee: de bewonderaar uit de slotregel zichzelf niet tegenover de vrouwen (en lanen en bloemen) plaatst, maar ernaast. Het mocht niet baten.

Gomringer bewonderde vrouwen zoals ook Wolkers ze bewonderde: als sappige blommen, a sight for sore eyes. Lange tijd moest je wel van heel zuren huize komen om in die bewondering iets fundamenteel seksistisch, iets uitsluitends en denigrerends, te voelen. Onze verontwaardiging werd destijds dan ook niet echt breed gedeeld, maar werd uitgeleefd in militante cellen. Vrouwen tegen seksueel geweld, Vrouwen eisen de straat terug, Vrouwen tegen porno… Als er érgens veel porno werd gekeken was het in het Vrouwenhuis aan de Nieuwe Prinsengracht, waar we elkaar vergastten op de meest abjecte vrouwbeelden en onze Heksennachten beraamden. In kleine groepjes gingen we met fakkels langs winkels als Christine Le Duc, en niemand van ons keek ervan op als ook opeens de etalage van Prénatal het moest ontgelden met zijn suikerzoete moederschapsideologie.

Wat ooit radicaal feminisme was, lijkt een mainstream beschavingsoffensief te zijn geworden

Dit is Nederland, 2018. Een willekeurige dag, een willekeurige Volkskrant, vanochtend op mijn deurmat. Op de voorpagina wordt een interview met regisseur Steven Spielberg aangekondigd: ‘Ongelijkheid tussen mannen en vrouwen was nooit mijn belangrijkste aandachtspunt. Nu wel.’ Op pagina 2 de kop: ‘#MeToo dringt door bij Formule 1: pitspoes verdwijnt van het circuit’. In het bericht wordt melding gemaakt van het feit dat niet alleen de ‘gridgirl’ verdwijnt, oftewel het sexy meisje dat voor races naast de auto staat, maar ook de ‘walk-on-girl’ dat een darter voor de wedstrijd naar het podium begeleidt. Op pagina 4 links onderin een klein berichtje dat de islamoloog Tariq Ramadan in Parijs is opgepakt, omdat hij ervan wordt verdacht twee vrouwen te hebben verkracht. ‘Een van de vrouwen was naar voren gekomen in de #MeToo-campagne.’ Een paar pagina’s verder drie foto’s van vrouwen in Teheran die protesteren tegen de hijabverplichting door een stuk textiel op een stok voor zich uit te steken. ‘De boodschap is duidelijk’, wordt onder de foto’s een mensenrechtenadvocaat geciteerd: ‘Meisjes en vrouwen hebben meer dan genoeg van de verplichte hijab. Laat vrouwen zelf over hun eigen lichaam beslissen.’ Daartussendoor nieuwsberichten waarin prominente vrouwen een hoofdrol vervullen, of het nu gaat om een Nederlands Kamerlid dat een omstreden wetsvoorstel door de Senaat probeert te loodsen, een Engelse premier die op staatsbezoek is in China of een feministische boerin met zakeninstinct die wordt herdacht in een in memoriam.

Er is een andere wind opgestoken sinds de #MeToo-beweging vorig jaar om zich heen begon te grijpen. Of het nu gaat om Oprah Winfrey die bij de uitreiking van de Golden Globes het publiek opzweept met haar herhaalde waarschuwing aan het adres van perverts en andere machthebbers, ‘Time’s up!’, of de manier waarop de Amerikaanse rechter de van jarenlang seksueel misbruik verdachte turncoach de oren wast (‘Ik zou mijn hond nog niet alleen bij je durven laten’), of de gretigheid waarmee iconen als Kevin Spacey en Woody Allen omver worden getrokken en de vanzelfsprekendheid waarmee zaken als vrouwonvriendelijkheid en ‘wederzijdse instemming’ opnieuw worden gedefinieerd… Wat ooit radicaal feminisme was, lijkt een mainstream beschavingsoffensief te zijn geworden.

Everybody happy zou je denken, maar niet heus natuurlijk. De oude seksuele moraal is niet zomaar door een nieuwe vervangen, voorzover de een z’n moraal die van de ander al zou kunnen zijn. Mannen voelen zich bedreigd in hun mannelijkheid, vrouwen in hun vrouwelijkheid, en beiden voelen zich vastgepind op verwachtingen en vooroordelen – en veroordelen. In hoeverre valt een kunstwerk het gedrag van zijn maker aan te rekenen? Straks moeten we ook het Picasso-museum sluiten, klinkt het bang, of juist verheugd. Is seksueel grensoverschrijdende kunst niet een contradictio in terminis? Alsof kunst niet de boel zou moeten openbreken, in plaats van de gemoederen sussen.

Dat het gedicht van Gomringer in Berlijn wordt overgeschilderd vind ik een naargeestig idee, maar columniste Asha ten Broeke vindt het erbij horen. Kunst moet vrij zijn, schrijft ze, maar dat betekent niet dat kunst gevrijwaard moet blijven van kritiek. In een vrij land kunnen eerdere beslissingen altijd ongedaan worden gemaakt, omdat mensen van gedachten kunnen veranderen over ‘kunst-met-tietjes’ zoals zij dat noemt. ‘Vragen over wat we bewonderen, wie we op een voetstuk plaatsen, wat we mooi en goed vinden, zijn van alle tijden, en terecht.’

Iets in deze redenering komt me al te simpel voor, al was het maar omdat de hamvraag wie ‘we’ zijn niet aan de orde wordt gesteld en censuurmaatregelen geen probleem zouden zijn. Twee weken na de eerste onthullingen over de wangedragingen van Hollywood-baas Harvey Weinstein, met in de slipstroom daarvan het wereldwijd delen van ervaringen met seksueel geweld, werd in een talkshow al de vraag gesteld of de #MeToo-beweging niet aan het doorslaan was. De relativerende opmerkingen van een aantal aan tafel gezetenen die zich beriepen op hun levenservaring en zich onder meer verzetten tegen het idee dat vrouwen hulpeloze stumpers zouden zijn, zetten kwaad bloed. In een groot stuk in de Volkskrant, in december 2017, vroeg journaliste Loes Reijmer zich af of zich hier soms een generatiekloof aftekende. Ze beschrijft hoe ze naar de televisie zit te kijken en aan een vriendin appt: ‘Wat hebben al die vrouwen toch?’ De vriendin appt meteen terug: ‘Aaaargh.’

‘Aaargh’, denkt ook Helen Garner als ze ’s ochtends in de krant leest over een rechtszaak tegen een rector aan de Universiteit van Melbourne. ‘Wat is er gebeurd met de wereld?’ De man wordt aangeklaagd wegens aanranding: een studente heeft hem ervan beschuldigd zijn hand op haar borst te hebben gelegd toen ze aan het dansen waren op een feestavond van de universiteit. En net als Reijmer checkt Garner haar ergernis bij haar vriendinnen. Ja, iedereen heeft het gelezen en iedereen is verontwaardigd. Hij raakt haar borst aan en zij gaat naar de politie? Mijn God. Waarom, als ze het zelf niet kan oplossen, bespreekt ze niet met haar moeder wat te doen, of met haar vriendinnen? Een van hen verwoordt wat ze allemaal denken: ‘Kijk – als wij iedere klootzak die ooit een vinger naar ons uitstak voor het gerecht sleepten, zou de rechtspraak in dit land de komende decennia verstopt zitten.’ Let wel: niemand ging ervan uit dat een man die van zoiets wordt beschuldigd onschuldig is.

Dit is Australië, augustus 1992. Het boek dat schrijfster Helen Garner zal wijden aan de zaak, The First Stone: Some Questions of Sex and Power (1995), zorgt in zijn tijd voor een controverse. Het wordt geboycot op literatuurlijsten aan de universiteit, niet verkocht in een aantal boekwinkels, en de schrijfster wordt belaagd met haatmail.

Tot ik een paar maanden geleden een interview met haar las, kende ik Garner alleen van haar ook in het Nederlands vertaalde The Spare Room (De logeerkamer, De Bezige Bij, 2009), een memoir over vriendschap en verraad. De schrijfster bleef me bij, vanwege haar elegante, persoonlijke schrijfstijl en haar oog voor pijnlijkheid. Die pijnlijkheid is ook een belangrijk bestanddeel van The First Stone. Niet alleen door de reconstructie van wat er precies gebeurd is, en de gesprekken die Garner voert met de beschuldigde en zijn familie, maar ook door de manier waarop ze zichzelf op geen enkele manier buiten schot plaatst. Bijna obsessief onderzoekt Garner haar wantrouwen jegens de studentes die de man aanklagen; het hele boek lang maakt ze zich zorgen over hoe ze intuïtief de kant koos van de man, in plaats van die van de vrouwen.

The First Stone was zijn tijd vooruit, kun je nu denken. De vragen die Garner stelt over de definiëring van seksueel geweld, slachtofferschap, instemming en verwarring, de generatiekloof die ze ontwaart tussen feministen van toen en die van nu, inclusief natuurlijk de blinde vlek voor haar eigen oogkleppen, maken haar boek actueel en leerrijk. Het dedain van haar en haar vriendinnen jegens de meisjes die kennelijk hun ‘mannetje’ niet kunnen staan, echoot de geringschatting waarmee bekende feministen als Fay Weldon en Germaine Greer zich recent hebben uitgelaten over de #MeToo-beweging. Er schuilt iets ijdels in dat dedain – het is de ijdelheid van veteranen die voor heter vuren hebben gestaan en het zelf hebben opgeknapt –, maar ook iets verwijtends. Ze móesten het zelf opknappen, want er was niemand anders die het voor hen deed. En dan nog iets: als je dít al seksueel geweld noemt, hoe zit het dan met het ‘echte’ seksuele geweld? Creëer je geen ijselijke toestanden als je het hele schemergebied van flirten tot seks probeert te vangen in regels en strafbaarheid? In hoeverre kan een jongen/meisje, een man/vrouw, altijd duidelijk, bewust en verantwoordelijk zijn van de eigen intenties, uitstraling, verlangens…?

De vragen stellen is anno 2018 een beladen activiteit. Voor je het weet wordt op Twitter en elders je kop eraf gebeten door je zusters. Catherine Deneuve ondertekent een petitie die #MeToo zou relativeren, en trekt dan weer haar ondertekening terug, geschrokken door de haatreacties. Margaret Atwood wordt voor ‘bad feminist’ uitgemaakt, omdat ze haar vraagtekens zette bij een rechtszaak tegen een docent creatief schrijven.

Altijd zijn het vrouwen die elkaar de maat nemen. Zou ooit een man een andere man op televisie iets zien debiteren en naar een vriend appen ‘wat bezielt die mannen toch?’

Een van de dingen die Garner werd nagedragen, is dat ze een dag nadat ze het krantenbericht las de beschuldigde man een adhesiebetuiging schreef. In het eerste hoofdstuk van The First Stone citeert ze eruit. Ze schrijft hem dat het voor haar, als feministe van bijna vijftig jaar oud, hartbrekend is om ‘onze’ idealen van zoveel jaren vervormd te zien worden tot koelbloedige strafbaarheid. ‘Ik denk niet dat ik ooit zal weten wat “echt gebeurde”, maar ik weet zeker dat als er een incident plaatsvond, zoals beweerd, er geen slechtere manier was om ermee om te gaan. Ik wil dat u weet dat er heel veel vrouwen zijn die zich distantiëren van de behandeling die u ten deel is gevallen, en die nog steeds hopen dat mannen en vrouwen, met al hun dwaasheden en vergissingen, elkaar kunnen benaderen met aardigheid in plaats van in dit soort oorlogvoering te belanden.’

Dit boek van twintig jaar geleden geeft inzicht in het generatieconflict tussen feministen dat ook nu weer opspeelt

Een paar weken later dook een nieuwe beschuldiging in de krant op. Nu verklaarde een 21-jarige rechtenstudente door de rector te zijn belaagd in zijn werkkamer, na afloop van een feestje op de universiteit. Hij had zijn kamer op slot gedaan en het grote licht uit gedaan. Hij had haar verteld hoe mooi hij haar vond, dat hij over haar fantaseerde bij een foto van haar. Hij had haar borsten omvat en erin geknepen. Dat ze nu pas hiermee naar buiten kwam, had te maken met angst voor repercussies, haar zus moest nog worden toegelaten tot de universiteit. Nu de vorige rechtszaak zo onbevredigend was geëindigd, had ze besloten niet langer te wachten.

De rector ontkent alles, stond in het bericht. Het taalgebruik door de studente geciteerd was niet het zijne. Hij had inderdaad gesproken met de studente op zijn kamer. Ze was op een gekke, provocatieve manier met hem het gesprek aangegaan door hem te vragen of hij haar naam in combinatie met ‘for ever’ op zijn lichaam wilde tatoeëren. Het was duidelijk op welk antwoord ze uit was, aldus de man, en dus zei hij: ‘Of course.’ Hij verklaarde met de studente te hebben gesproken over haar opleiding, en allerlei universitaire aangelegenheden, maar het was een onbevredigend gesprek want het sprong van de hak op de tak. ‘Ik had de indruk dat ze heel vaag en verward was’, verklaarde de rector. ‘Ik snapte het niet helemaal, had er zo mijn gedachten bij.’ Hij ontkende dat hij voor haar op zijn knieën was gegaan – na een heupoperatie was dat voor hem fysiek onmogelijk. ‘Ik kan niet eens in de kerkbank knielen.’ De kunst van dit type literaire nonfictie is dat het een actueel conflict, meestal een botsing van belangen, zodanig reconstrueert en analyseert dat diepere mechanismen bloot komen te liggen. Het gaat er niet om de waarheid te achterhalen, maar om achter motieven en drijfveren te komen, inclusief die van de onderzoeker zelf. Het feit dat Garner haar eigen vragen, twijfels en zelfonderzoek tot inzet maakt van haar rondgang geeft haar boek een grote zeggingskracht die de specifieke casus overstijgt. Maar vooral denk ik dat dit boek dat twintig jaar geleden werd geschreven een levendig inzicht geeft in het generatieconflict tussen feministen dat ook nu weer opspeelt.

Zo beziet ze de eerste keer dat ze bij de rechtbank arriveert het groepje jonge vrouwen dat zich daar heeft verzameld met een mengeling van bewondering en medelijden. ‘Het waren adembenemende meisjes, nonchalant modieus zoals dat bij middenklassestudenten hoort: ronde gezichten, rode lippen, lange haren, op platte zware schoenen. Ze bewogen zich richting het zebrapad in een losse formatie, zonder met elkaar te praten. Ze zagen er vaag en verward uit, alsof ze amper konden bevatten wat er aan de hand was. Ik vroeg me af of het meisje van de werkkamer, en dat van de dansvloer, er tussen liepen. Voor het eerst had ik te doen met de jonge studentes. Ze hadden de leeftijd om mijn dochters te kunnen zijn. Ik vroeg me af wie voor ze zorgde, en wie ze advies gaf. Ik vroeg me af welk advies ik ze zou hebben gegeven. Ik dacht: ze weten niet wat ze nu te doen staat.’

Waarom zijn ze zo boos? is een van de terugkerende vragen van Garner. Waarom die gang naar de politie? Ze praat met vrouwen die op de universiteit werken in verschillende functies, en van verschillende leeftijden. Een 36-jarige studiebegeleidster merkt op dat het gaat om mannen van in de vijftig, en dat deze tot de laatste generatie behoren die nooit met feministes heeft hoeven dealen in hun werk. ‘In mijn lichting deed je wat van je werd verwacht. Maar de meisjes van nu pikken het gewoon niet meer.’

Maar wát pikken ze niet meer, vraagt Garner zich af. Wat is er nog meer aan de hand, behalve stuntelige versierpogingen op een feestje? Zat er echt iets monsterlijks achter? En zo ja, waarom kwam dat dan niet ter sprake in de rechtszaal? Ben ik anders over de dingen gaan denken, is de vraag die Garner ’s nachts wakker begint te houden. Ze heeft zichzelf altijd als feminist beschouwd, en merkt nu tot haar schrik dat ze meer sympathie heeft voor de mannelijke beschuldigde dan voor de vrouwen. Misschien is ze wel vergeten hoe het is om een jonge vrouw out there te zijn, piekert ze, constant het object van mannelijke seksuele aandacht. Of misschien is ze pissig omdat zij en haar zusters een levenlang nafluiten, aanrakingen, aanrandingen, beledigingen, aanvallen en erger hebben doorstaan, op eigen kracht. Waarom hebben ze het niet als een vrouw genomen, zijn ze niet opgestaan om terug te slaan met de kracht van hun jeugd en humor?

Garner maakt het je niet heel moeilijk om mee te gaan in haar zoekende redeneertrant; haar interne strijd is sympathiek en herkenbaar. Toch is het voor nu vreemd om te merken dat ze geen oog lijkt te hebben voor de context van machtsongelijkheid waarbinnen de aanrakingen plaatsvonden. Uit haar rondgang op het betreffende college blijkt hoezeer de Universiteit van Melbourne van oudsher een mannenbolwerk is, waar pas sinds relatief korte tijd vrouwen worden toegelaten. Zelfs als je nu zou benadrukken dat het gaat om misbruik van institutionele macht, schrijft ze, negeer je het feit dat er gradaties bestaan in overschrijdingen. Ze is geërgerd over de opmerking van het ene meisje dat zegt zich vernederd en machteloos te voelen door het gedrag van de docent. Vanwaar die machteloosheid? Als hij voor haar op de knieën ging en haar hand greep, op wie is dan het meest de kwalificatie ‘vernederd’ van toepassing? Álle relaties zijn asymmetrisch, merkt ze op zeker moment op. Wat Garner niet lijkt te zien is dat die asymmetrie twee kanten op werkt en dat de vernedering wel eens voor beide partijen zou kunnen gelden.

Dit is wat ze in feite zegt: die meisjes, ze hebben geen idee. Niet van hun macht, niet van hun seksualiteit, niet van hun drijfveren. Op de slotpagina’s sijpelt een vreemd soort spijt naar binnen. Het is vooral een tragisch verhaal, schrijft Garner. Was de man in kwestie maar gewoon naar huis gegaan, in plaats van nog even te gaan kijken wat ‘the kids’ aan het doen waren. Waren er maar geen langzame nummers gespeeld op het feest. En dan de meest opmerkelijke ‘if only’-opmerking: hadden die beide studentes en hun vriendinnen zich verbaal maar net zo uitdagend betoond als ze zich kleedden.

Dit gevoelige punt onderstreept ze nog eens in het nawoord dat ze drie jaar later schrijft voor een nieuwe uitgave van haar boek. Ze kan er niet bij dat het kennelijk voor jonge feministen een geloofsartikel is dat een vrouw het recht heeft de wereld in te gaan, gekleed zoals ze wil. Dat ze kan doen alsof het allemaal niets betekent wat ze aanheeft. Hoe de man daarop reageert is iets wat bij wet geregeld kan worden. Get real, zegt Garner. Grow up. Get conscious. Besef wat je doet, welk effect je veroorzaakt, en of je dat wil. Bewaar de term ‘geweld’ voor ‘echt’ geweld. Er is heel veel bewegingsruimte waarbinnen de vrouwelijke individuele macht zich kan laten gelden voordat de wet erbij gehaald hoeft te worden. Feministen zouden deze macht moeten vergroten.

Het kortzichtige, en ouderwetse, van Garners redenering is de veronderstelling dat je het als meisje zelf in de hand hebt hoe begerenswaardig je bent. In een bepaalde fase van haar leven is iedere vrouw, wat ze ook aan heeft en hoe ze zich ook gedraagt, een potentiële seksbom. Is ze het niet in het diepst van haar gedachten, dan is ze het wel in the eye of the beholder. Al geef ik meteen toe dat dit misschien mijn in de jaren tachtig gewortelde fatalisme is.

‘Het begon met genoeglijke seks’, vertelde een medestudente me destijds over haar relatie met een veertig jaar oudere docent. Dat ze later ook nog eens ‘waanzinnig goeie gesprekken’ met hem bleek te kunnen voeren was bijvangst. Ik hoorde die medestudente een beetje bescheten aan. Al vanaf de middelbare school was ik gewend aan het verschijnsel dat leraren relaties aanknoopten met leerlingen, en omgekeerd. Maar genoeglijke seks, really?

Alles moest kunnen, dat was onze seksuele revolutie, met de nadruk op ‘moest’. Niet zo vreemd dat seksueel geweld het centrale strijdpunt werd van het feminisme van de jaren tachtig. Een van de bekendste leuzen uit die tijd was: ‘Als een meisje nee zegt, bedoelt ze nee.’ In mijn herinnering was ik voortdurend aan het laveren tussen uitnodigend en afschermend gedrag, voortdurend in twijfel over wat ik zelf wilde. Ik kon niet naar Strawdogs of Deep Throat kijken, zonder me persoonlijk bedreigd te voelen. Als een hoofdstedelijke bioscoop een themaserie ‘vrouwen en seks’ aankondigde, dan moest daartegen in het geweer worden gekomen, dat was verdacht en commercieel, dat was vrouwenhaat, zo niet porno.

Voor feministes van de generatie van Helen Garner was het opeisen van hun seksualiteit op zich een daad van verzet. Germaine Greer schreef The Female Eunuch om het recht voor vrouwen te bevechten om te ontsnappen aan de seksueel passieve rol die van hen werd verwacht. Greer ging er prat op zonder ondergoed door het leven te gaan, zij het dat ze toen tegen de veertig liep. Toen Garner zelf nog studeerde, kreeg ze een relatie met haar mentor, een ervaring die haar leven tekende, maar ook vormde. De manier waarop ze dit feit in The First Stone vermeldt – met een zekere achteloosheid die trots verraadt – is representatief voor de gehechtheid van de vrouw op zekere leeftijd aan geleden leed, en hoe ze ‘daaruit’ is gekomen. Je wordt sterker van de dingen waar je niet dood aan gaat, zoals Neelie Smit het pleegt te formuleren. Als vrouwen als Greer, Weldon, Garner en Kroes ergens wars van lijken te zijn, is het wel slachtofferschap, puritanisme, hysterie, humorloosheid. Inderdaad, de zaken waarmee vrouwen hun leven lang om de oren worden geslagen.

De jongste generatie feministen groeit op met de belofte dat vrouwen de vrijheid hebben verworven om te worden wat ze willen, en dat ze op seksueel gebied net zo vrij zijn als mannen. Waar mijn generatie zich verzette tegen het beeld van de vrouw als seksueel object is de nieuwe generatie niet bang haar seksualiteit juist in te zetten. Het revolutionaire van de #MeToo-beweging is dat alle vormen en varianten van seksueel overschrijdend gedrag in één lijn worden beschouwd, namelijk in de lijn van macht. Opnieuw moet worden vastgesteld wat ‘instemming’ is, en wat wel en niet ‘kan’. Tot op zekere hoogte is dit ook altijd theorie. De praktijk is telkens opnieuw het meisje dat vrij op straat wil flaneren, avenidas y mujeres, en altijd bekeken zal worden.