
Voorspelling: over honderd jaar zal de Royal Shakespeare Company in het Barbican Theater te Londen een episch stuk opvoeren dat Churchill heet. Of misschien gewoon WINSTON. Door de hele stad zullen posters hangen, de zaal zal avond aan avond uitverkocht zijn. Waarschijnlijk zal het nog niet eens honderd jaar duren. Eerder vijftig jaar, misschien twintig.
Dat het stuk een shakespeareaanse echo zal hebben is evident, maar die kan op twee manieren resoneren. Optie één is als Hamlet-variant, waarbij de jonge Winston zingeving zoekt. Hij wil de waardering krijgen van zijn vader, Lord Randolph, de nukkige, teleurgestelde conservatieve politicus, en de aandacht van zijn altijd afwezige, charmante Amerikaanse moeder Jenny. Dus trekt hij eropuit. Hij hoort als soldaat en oorlogscorrespondent de kogels om hem heen fluiten in Cuba (1895), maakt bij Omdurman (1898) de laatste serieuze cavaleriecharge uit de geschiedenis mee en ontsnapt eigenhandig uit een militaire gevangenis tijdens de Boerenoorlog (1899) waardoor hij prompt een beroemdheid wordt in Victoriaans Londen. In de jaren daarna wordt hij herhaaldelijk overvallen door twijfel en depressies – zijn ‘zwarte hond’ – maar hij blijft voelen dat er een ster aan de hemel staat die speciaal op hem gericht is.
Optie twee is Coriolanus. We gaan naar de eenzame Churchill van de jaren dertig – dik, oud en depressief. Als Cassandra roept hij, maar niemand wil luisteren naar zijn waarschuwingen. Dat je de nazi’s niet kunt vertrouwen, dat Hitler op oorlog uit is, dat Engeland zich moet bewapenen. Maar tot het te laat is heeft de Britse regering van Chamberlain appeasement tot de orde van de dag verklaard, en zo blijft Churchill net als de Romeinse senator in Shakespeare’s Coriolanus trouw aan zijn principes, maar blijft de macht buiten bereik.
Voorlopig buiten zijn bereik, weet de theaterbezoeker. In de pauze zullen de beter geïnformeerde bezoekers tegen elkaar zeggen: nou, zijn aartsconservatieve houding ten opzichte van Afrikanen, Ieren, Indiërs en vakbonden wordt nogal gedownplayed. Waarop weer andere bezoekers zeggen: ach ja, kind van zijn tijd, enfin, et cetera.
Voor het einde van het stuk kan er maar één Shakespeare model staan: Hendrik de Vijfde. Waar Shakespeare’s jonge koning zijn soldaten hartroerend aanspoort de Franse overmacht bij Azincourt te lijf te gaan (We few, we happy few, we band of brothers, for he who to-day sheds his blood with mine shall be my brother…), zo zal Winston zich tot het gehele Britse rijk richten. Hij staat niet op het slagveld, maar in het Lagerhuis in Londen, dat op het punt staat de volle venijnigheid van Hitlers Luftwaffe te ondervinden. Het is juni 1940, hij is net een paar weken premier, het Britse leger is bij Duinkerken ternauwernood de Blitzkriegende nazi’s ontvlucht, en hij zegt: ‘We shall go on to the end. We shall fight in France, we shall fight on the seas and oceans, we shall fight with growing confidence and growing strength in the air, we shall defend our island, whatever the cost may be. We shall fight on the beaches, we shall fight on the landing grounds, we shall fight in the fields and in the streets, we shall fight in the hills; we shall never surrender.’
Dit moet het onvermijdelijke naleven van Churchill zijn. De opzwepende speeches die hij in het late voorjaar van 1940 gaf staan als nationaal erfgoed gelijk aan die van Shakespeare’s koningen, als Hooglied van patriottische onverzettelijkheid. De theaterbezoekers zullen naar hun zakdoekjes grijpen.

In 2002 werd Churchill uitgeroepen tot Grootste Brit Aller Tijden. Op Parliament Square kun je continu groepen selfieficerende toeristen bij zijn standbeeld aantreffen. In de grote boekhandels op Piccadilly heeft hij op de geschiedenisafdelingen zijn eigen kast – iets wat alleen Shakespeare hem nadoet – met zijn brieven, zijn memoires, zijn geschiedenisboeken, en daar weer naast staan de biografieën die maar blijven verschijnen. Gek is dat niet: je moet behoorlijk je best doen om hem saai te vinden. In zijn 91 jaar (1874-1965) verkeerde hij zo’n beetje aan het front van elke oorlog, bemoeide hij zich met alle politieke gebeurtenissen, kende iedereen, sprak vol oneliners, schreef redelijk superieure boeken over de wereldoorlogen en over de geschiedenis van de ‘English-Speaking Peoples’. Hij was gek op zijn vrouw, had een moeilijke band met zijn kinderen, hij huilde snel, hij dronk veel. Een vlugge blik op de bladspiegel van die aanwassende biografieën is vaak voldoende om te weten of je een serieus werk in handen hebt of een hagiografie; de betere biografen (bijvoorbeeld Martin Gilbert en Roy Jenkins) spreken over ‘Churchill’, de bewonderaars (bijvoorbeeld William Manchester en ene Boris Johnson) kunnen het niet laten hem regelmatig ‘Winston’ te noemen.
Hoe speel je zo’n icoon? Hoe kun je als acteur een speech houden die zo is ingesleten bij het publiek dat ze hem allemaal al uit het hoofd kennen?
Richard Burton brak begin jaren vijftig door als Hamlet en decennia later vertelde hij in de bbc-talkshow van Michael Parkinson dat hij de ‘To be or not to be’-monoloog vreselijk vond, omdat de halve zaal met hem mee sprak, alsof het publiek een liedje meezong. Eén keer was het nog erger, zei Burton, toen hij iemand op de eerste rij het héle stuk hoorde meepraten. Toen hij even opkeek wie het was, bleek het Sir Winston Churchill te zijn. Ik kon hem niet afschudden, zei Burton. ‘He was with me to the death. Volgens mij wilde hij zelf op het podium staan.’
Waarschijnlijk is dat de beste manier om Churchill te benaderen: als personage. Politiek gezien is hij moeilijker vast te pinnen; op tal van onderwerpen had hij tal van direct tegenstrijdige standpunten, hij switchte van de Conservatieven naar de Liberalen en weer terug (Anyone can rat, zei hij, but it takes a certain ingenuity to re-rat), hij had nauwelijks oog voor de tijdgeest of de publieke opinie. Zijn familieleven was niet heel belangrijk voor hem. Nee, om de echte Churchill te vinden, schreef de filosoof Isaiah Berlin, moet je naar zijn onechtheid kijken, naar zijn theater.
Berlin stelde dat veel mensen pas wanneer ze op een podium staan voor het eerst vrij durven te spreken en ontdekken dat ze iets te melden hebben. ‘Er zijn mensen die alleen in uniform of harnas of hofkostuum in vrijheid kunnen functioneren, alleen door bepaalde soorten brillen kunnen zien, alleen onverschrokken optreden in situaties die op een of andere manier voor hen zijn vormgegeven, die het leven zien als een soort toneelstuk waarin zij en anderen bepaalde zinnen toegewezen krijgen die zij moeten uitspreken.’ Zoals je op een uitvaart dingen durft te zeggen die je bij leven nooit hardop zou zeggen, zo vertonen mensen ‘wonderen van moed wanneer het leven voor hen is gedramatiseerd, wanneer zij op het slagveld staan’. Dit gold zeker voor Churchill, wiens politieke rol in de jaren twintig en dertig leek uitgespeeld. Zijn manier van spreken was in die tijd, schreef Berlin, al behoorlijk archaïsch. Zijn pompeuze romantiek en zijn ideeën over patriottisme en Empire hadden afgedaan voor de mensen die de Eerste Wereldoorlog hadden meegemaakt. Maar met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was die geformaliseerde dramatiek (Groot-Brittannië vs. Hitler) terug, waardoor zijn theatrale stijl weer functioneel werd. Pas als hij die rol kon spelen, werd hij op zijn echtst.
In een persoonlijk terzijde in zijn biografie Churchill (2001) schrijft Roy Jenkins, een van de meest prominente Britse historici van de vorige eeuw, dat de periode mei en juni 1940 misschien de uitzonderlijkste in de hele Britse geschiedenis was. The Battle of Britain brak net los, zelden was de toekomst van het land zwarter geweest, maar tegelijk was de moraal van het volk ondoordringbaar. Volgens Jenkins, die toen negentien was, produceerden Churchills heroïsche speeches ‘a euphoria of irrational belief in ultimate victory’.
Als een acteur oefende hij op zijn intonatie, hij hield zijn papieren op zo’n manier vast dat je bijna niet kon zien dat hij op ze spiekte – aan zijn ‘We shall fight on the beaches’-speech werkte hij een dag. In het toneelstuk dat zich in Churchills hoofd afspeelde, idealiseerde hij de Britten met zo’n intensiteit, zei Isaiah Berlin, dat de Britten zichzelf gingen zien zoals hij ze zag. Hij legde het volk zijn fantasie op.
Darkest Hour is, om het simpel te houden, een lekkere film. De kostuums, de decors en het camerawerk zijn prachtig, de upperclass-accenten zijn een genot om naar te luisteren, Gary Oldman is als Churchill helemaal Oscar-waardig. Dat de film hagiografisch is was te verwachten, maar dat de minister van Buitenlandse Zaken, Lord Halifax, als een opportunistische halve landverrader wordt geportretteerd is wel heel gortig ahistorisch. Hij was een complexe, zachte man – zoals Churchill dat ook was.
Het verschil is dat Churchills zachtheid theatraal contrasteert met zijn uiteindelijke onverzettelijkheid. En daar gaat het regisseur Joe Wright om, die met Darkest Hour een serieuze poging doet Shakespeare te out-shakespearen. Zoals Hendrik de Vijfde de nacht voor de belangrijke veldslag vermomd langs zijn soldaten gaat om hun stemming te peilen, zo stuurt Wright Churchill de metro in. Zijn Churchill twijfelt; nadat het Britse leger is omsingeld bij Duinkerken wil hij nog steeds niet onderhandelen met Hitler, maar leden van zijn instabiele kabinet eisen het. Op weg naar Westminster duikt Churchill – zelden werd een duim zo leeggezogen – de metro in, en raadpleegt de gewone burger in zijn coupé. De een is nog heroïscher dan de ander: niet opgeven, niet capituleren, doorvechten!
Met frisse moed klimt hij de underground uit en het Lagerhuis in, om de Engelse taal te mobiliseren: ‘We shall fight on the beaches, we shall fight on the landing grounds, we shall fight in the fields’, et cetera. Aftiteling.
Over Christopher Nolans Dunkirk werd vorig jaar gezegd dat het een pro-Brexit-film was; het toonde Britten die het zonder hulp in hun eentje oplossen (en het continent ontvluchten). Ook over Darkest Hour kun je zeggen dat het de heroïek toont van een Groot-Brittannië dat het in z’n eentje uitvecht. Of dat iets over de Brexit zegt weet ik niet, wel laat het zien dat Churchills fantasie van zijn Engeland er eentje is waar nog steeds graag in wordt geloofd.
‘Darkest Hour’ draait nu in de bioscoop