We zoeken aandacht. Aandacht van anderen voor onszelf, maar ook onze eigen aandacht voor de wereld om ons heen. We zoeken voortdurend naar dat wat onze aandacht weet vast te houden, en we noemen onszelf op die momenten geïnteresseerd. Hier reeds voor het eerst afdwalend, ontdekte ik dat etymologiebank.nl de vernederlandsing van het Duitse leenwoord ‘interesse’ – voor ‘belangstelling’ en niet slechts ‘belang’ – terugvoert op De Groene Amsterdammer van 1892.

We schenken onze aandacht aan anderen. Aan de mensen van wie we houden, die we bewonderen, maar even gemakkelijk aan hen wier gedrag we verafschuwen. Weinig weet onze aandacht zo gemakkelijk te concentreren als onze afschuw.

We zijn bijzonder selectief met onze aandacht, en tegelijkertijd ook helemaal niet. Van alles wat er om ons heen gebeurt, houdt maar een fractie ons langer dan een vluchtig moment geboeid. Maar van wat wel onze aandacht weet vast te houden zouden we in veel gevallen niet willen beweren dat het belangwekkend is. We besteden een angstaanjagend deel van onze tijd aan zaken die we onze aandacht niet per se waard vinden.

Waaraan we onze aandacht besteden is een indicator van wie we zijn. Dat waaraan we onze aandacht besteden vormt het bouwmateriaal van onze identiteit. Ons leven is een geschiedenis van onze aandacht. Maar wie we zijn valt zelden samen met wie we willen zijn of denken te zijn.

Het gevoel van ontwaken wanneer iets wat onze aandacht vasthield dat niet langer doet: net nadat de ban is gebroken, een kort moment van verwarring waarin we, vertwijfeld over de waarde van wat we zojuist deden, tasten naar vaste grond onder onze voeten.

Is jezelf ergens in verliezen een teken van sterk geconcentreerde aandacht? Of spreken we van aandacht wanneer we ergens in opgaan zonder het besef onszelf te verliezen? Is afleiding iets anders dan het laten vieren van de teugels van onze aandacht?

Is afleiding iets anders dan het laten vieren van de teugels van onze aandacht?

Al maanden sleep ik een dun boekje mee: Adam Phillips’ Attention Seeking. De essays van de Engelse psychoanalyticus zijn even fascinerend als doorwrocht, maar ik lees een paar pagina’s en dan dwalen mijn gedachten af. Soms kun je het inspiratie noemen, soms is het een ordinaire hunkering naar de simpelere genoegens van een smartphone vol apps. Apps waarmee we de aandacht van anderen op onszelf kunnen richten. Apps die onze aandacht anderen laat vinden.

Een machine op broekzakformaat die al die aandacht kanaliseert en daar steeds beter in wordt. Dat de makers van deze apparaten en apps zich ook afvragen hoelang ze ermee zullen wegkomen merk je aan kleine veranderingen. De telefoon die alarmerende rapporten begint uit te spuwen over de ‘schermtijd’, bedrijven die met elkaar in oorlog zijn om onze aandacht en die beginnen te benadrukken dat ze ‘minder verslavend’ willen zijn.

Ik heb een app die een virtueel bos laat groeien zolang ik de lokroep van het apparaat weet te weerstaan. Een virtueel bos dat ook nog eens kan worden ingeruild voor de belofte dat men ergens een echte boom plant.

Boven op de te-lezenstapel ligt, al maanden ongeopend, Jenny Odells How to Do Nothing: Resisting the Attention Economy. De wrede paradox van de aandachtseconomie is deze: het grote succes van deze tijd is het kapitaliseren van onze afleiding, terwijl we als nooit tevoren hebben geïnternaliseerd dat controle over onze aandacht een voorwaarde is voor een niet alleen succesvol, maar ook moreel leven. Wie zich laat afleiden draagt niet bij en wie niet bijdraagt verdient het niet deel uit te maken van de gemeenschap.

Toen ik Adam Phillips in 2017 wilde interviewen, vroeg zijn uitgever me een brief te mailen die men voor me zou uitprinten en bezorgen. Een paar weken later stapte ik een kamer binnen die buiten de werkelijkheid van de 21ste eeuw leek te bestaan. Een sofa, een stoel en een bureau dat was verzwolgen door dat wat ook de rest van de kamer dreigde te overspoelen: stapels en stapels boeken. Ik stond minder dan een uur later weer buiten, maar met meer stof dan een ander gesprek in drie keer zoveel tijd had opgeleverd.

Een maand of twee later was hij te gast in een boekwinkel om te praten over het thema afleiding en de gespreksleider vroeg hem in hoeverre het internet nieuwe mogelijkheden voor afleiding biedt. Zijn antwoord verraadde een zeldzaam soort bescheidenheid. Het soort dat je misschien alleen ontwikkelt wanneer je een leven lang hebt geluisterd naar hoe andere mensen zich een weg probeerden te banen door hun eigen gedachten, op zoek naar hun diepste gevoelens. Phillips zei nogal verveeld te zijn door mensen die te pas en te onpas beweren dat het probleem met de jeugd van tegenwoordig is dat men zich niet kan concentreren. Verschillende omstandigheden produceren verschillende mensen: ‘Er is geen reden om aan te nemen dat de vormen van aandacht die wij waarderen waardevol zullen zijn voor iemand anders. Het kind dat aan de eettafel een app-bericht beantwoordt krijgt van zijn ouders te horen dat het onbeschaafd is om aan tafel te appen. Het kind antwoordt dat het niet netjes is om iemands bericht te negeren.’

Wat ons mens maakt, wat ons gelukkig maakt, wat ons een waardevol leven biedt, het hoeft allemaal niet te zijn wat datzelfde ook voor een ander doet. De grens tussen relativeren en relativisme is flinterdun. Maar het gevaar van dat laatste maakt het eerste niet minder noodzakelijk.