Feiten zijn rechts, liet toenmalig minister van Ontwikkelingssamenwerking Jan Pronk zich in de jaren zeventig ontvallen. En voor de duidelijkheid: rechts was fout, heel fout. De realiteit was niet van belang voor idealisten, het ging erom dat je de werkelijkheid veranderde, maakte. Feiten waren daarbij van bijzonder ondergeschikte betekenis. Moreel gelijk was wel heel belangrijk. Op basis daarvan kon je een hoogstaand doel formuleren en daarop kon je een strategie baseren. Dát was linkse buitenlandse politiek. Inspelen op dagelijkse problemen was een zaak voor de behoudende klasse en bovendien politiek-intellectueel zeer oninteressant.

Eind vorige week probeerde Pronk nog één keer de feiten te omzeilen door te stellen dat hij — ondanks dat hij deel uitmaakt van de regering — grote moeite heeft met de bombardementen op Afghanistan. De genadeloze afstraffing die hij kreeg illustreert het veranderde denken over buitenlandse politiek. Liberale politici hebben zich in Nederland helemaal uit de discussie teruggetrokken. Voor hen is internationale politiek een rituele eredienst. Vanuit Washington, een mystieke plek, galmt een gebod. Als minister van Buitenlandse Zaken of Defensie volg je dat braaf op en dat was het dan. Progressieve politici slaan ondertussen alleen nog acht op de ooit verfoeide feiten. Verjagen de clusterbommen de Taliban wel zonder burgerslachtoffers te maken? Heeft een grotoorlog tegen een terrorist zin?

Op de schaarse plekken waar politici over de oorlog in Afghanistan debatteren, draait het om dit soort vragen. Interpretaties van wapentuig en machtsverhoudingen staan centraal. De vraag hoeveel recht je hebt te interveniëren of welke ideaalbeelden je hebt over de wereld na de bombardementen, doen veel minder ter zake. Wie in deze discussies het gelijk aan zijn kant wil hebben, bestrijdt niet de moraal maar de deskundigheid van zijn tegenstander. Pronks worstelingen doen in zo’n omgeving overbodig aan.

In het debat over vrije wereldhandel zie je een soortgelijke overheersing van «de feiten». Minister Herfkens zegt dat ook de armste twintig procent mensen van de wereld (die leven van een euro per dag) profiteren van vrijhandel. Haar radicale tegenstanders betwijfelen de waarheid van dat soort cijfers. Bovendien steekt het profijt dat die armen hebben wel heel schril af bij onze economische groei, stellen ze. Daarover ontwikkelt zich vervolgens de discussie. Liever zouden de actievoerders hardop zeggen dat het hele idee van vrijhandel zoals deze nu is georganiseerd hun niet aanstaat. Maar dan treft hen het verwijt dat ze ideeën uit het verleden inzetten. Dat achten de post-Seattle-activisten te bedreigend voor hun reputatie.

Dit realisme heeft iets verademends. Het idee dat je van achter de dijken kapitalistisch of communistisch geboefte op een zinvolle manier de maat kunt nemen, verdwijnt. Maar laten we deze strikt op de feiten gebaseerde politiek los op Osama bin Laden, dan gaat hij vrijuit. Want om hem te berechten heb je antwoord nodig op vragen als: wat heeft hij gedaan en wie mag daar over oordelen?

Daarover valt vooralsnog niets feitelijks te zeggen. Daarom wachten alle politici heel solidair gezamenlijk op het onvermijdelijke bericht dat de man in het veld is gesneuveld. Het eerste wat iedereen dan doet: opgelucht ademhalen. En vervolgens onmiddellijk op hoge toon om een reconstructie vragen.