Hij wist dat zijn roman op vrijdag gerecenseerd zou worden, want eerder die week moest hij poseren voor de fotograaf van de krant. Donderdag s avonds had hij een boekpresentatie van een goede vriend, die uitliep in een etentje. Het werd een dolle boel, met toespraken, liederen en voordrachten. Joost Niemöller, bijna twee jaar na dato: «De hele tijd had ik in mijn achterhoofd: morgen ochtend staat het erin.» Het werd later en later. Zo laat dat Niemöller en zijn vriendin besloten op weg naar huis via de Wibautstraat te fietsen, om de krant vers van de pers op te halen. Het was de vroege ochtend van de vijftiende februari. Donker en koud. Ze moesten onder een lantaarnpaal gaan staan om het stuk te kunnen lezen. Niemöller: «Mijn vriendin was zo bang, dat ik heel rustig werd. Het is maar een recensie, zei ik.»
Katrien Mulder: «Ik herinner het me heel sterk, dat we daar zo stonden. Ik móest het meteen weten. Scande vliegensvlug de tekst, zonder echt te lezen.»
Een boek schrijven is één ding, de omgang met de ontvangst een ander. Angst is hiermee onlosmakelijk verbonden. Sterker dan bijvoorbeeld in België of in Frankrijk, worden in Nederland schrijvers door critici in dag- en weekbladen de maat genomen. De angst dat een boek en in het kielzog daarvan de schrijver tot de grond toe zal worden afgemaakt, is niet irreëel. Of negatieve recensies nu wel of niet invloed hebben op verkoopcijfers, persoonlijk kan iemand diepe kwetsuren oplopen. De onvoorspelbaarheid van reacties, en de grilligheid van literaire modes, verhogen de angst. Niet alleen bij de schrijver zelf, ook bij zijn thuisfront en bij zijn redacteur of uitgever. De psychiater spint er garen bij.
Josje Kraamer, redacteur jarenlang bij Bert Bakker/Prometheus, sinds kort bij Contact vindt de publicatie van een boek nog altijd een feestelijke gebeurtenis. «Iemand heeft iets moois gemaakt. Ik gun zon boek dan een kabbelend, tevreden stemmend leven.» In de praktijk overheersen echter al gauw naargeestigheid en somberte. En angst. «Meestal ben je er zeker van dat een boek goed is. Maar er hoeft maar één recensent chagrijnig zijn bed uit te komen.»
Je hoeft geen psychologie te hebben gestudeerd om hier een van de belangrijkste afweermechanismen te herkennen. Wat niet wegneemt dat er genoeg slordige, domme of venijnige recensies worden geschreven. Josje Kraamer: «Iets kan in haast worden gelezen. Nog even gauw op vrijdagavond moet er een boek doorheen worden gejast. Iemands pet staat er niet naar. Dat lees je af aan sommige recensies.» Voor Elik Lettinga, redacteur bij De Arbeiderspers, is veel afhankelijk van de toon en de inzet van een recensie. «Soms wordt een auteur, of een boek, echt belachelijk gemaakt en dat kan ook voor een redacteur behoorlijk pijnlijk zijn. Hoe genuanceerder, en serieuzer, de kritiek, hoe beter te verteren.»
De afhankelijkheidsrelatie tussen auteur en recensent beschouwt psychiater Alex Korzec als een van de twee redenen waarom een kritiek iemands ziel kan binnenvreten. Zolang iemands verkoopcijfers hoog blijven, hoeft er volgens hem weinig aan de hand te zijn. Nu is het verband tussen verkoopcijfers en kritiek niet zo eenduidig. Op grond van recensies ontstaat er zoiets ongrijpbaars als een «beeld» van een schrijver of een boek, waarmee prijzengeld en/of subsidies al dan niet in zicht komen. Ook zijn er schrijvers die wél goed verkopen, maar die zich iedere keer weer onterecht afgeserveerd voelen door de literaire kritiek.
Korzec, die in zijn praktijk de nodige schrijverszieltjes heeft opgelapt, vindt de gedachte dat iemand zich onterecht behandeld voelt door een criticus van een peilloze onschuld getuigen. «Het uitgaan van rechtvaardigheid is niet erg snugger. Een hoop narigheid wordt iedereen deelachtig. Je wordt verlaten door een geliefde. Misdaad loont. Je krijgt een akelige ziekte. Mensen die talentvol zijn, kunnen hun hele leven niet worden opgemerkt. Een boek spreekt iemand aan of niet. Dat is de kale werkelijkheid.»
Debutanten zijn pas écht peilloos onschuldig in hun verwachtingen. Ze gaan er niet alleen van uit gróót besproken te gaan worden, maar rekenen ook op diepzinnige en invoelende stukken. Joost Niemöller had bij zijn eerste boek naar eigen zeggen het idee iets geweldigs te hebben gedaan. «Dat gaat dan gepaard met grote angst: ze zullen het toch wel zien? Achteraf beschouwd had ik een overspannen idee begrepen te zullen worden.» Thomas Rosenboom moest na zijn allereerste recensie even gaan liggen. «Het was niet alleen negatief, maar ook kwetsend voor mij persoonlijk. Ik schaamde me daarna voor het feit dat ik dat boek had geschreven.»
Hoe teleurstellend dan ook, hun debuut werd tenminste nog besproken. Twintig jaar later is de markt verzadigd en overvol. «Een debutante wilde met mij oefenen in het geven van interviews», vertelt Josje Kraamer. «Uiteindelijk had ze alleen een gesprek met een plaatselijke krant.» Want ook dat is de kale werkelijkheid: de meeste debutanten worden helemaal níet besproken. Kraamer: «Die angst heb ik erbij gekregen. Niet besproken worden is nog veel erger dan negatieve publiciteit. Dan komt een boek niet in de boekhandel en niet bij lezers terecht.»
Een negatieve kritiek komt hard aan en werkt lang door. In een verpeste vakantie, een levenslange allergie voor een bepaalde krant, en een intense haat jegens de recensent in kwestie. Een redacteur is zich bewust van de kwetsbaarheid van zijn of haar auteurs. De nazorg is dan ook intensief. Elik Lettinga: «Behalve de naaste familie is een redacteur vaak het meest betrokken bij een boek. De begeleiding in dezen komt vooral neer op luisteren en zachtjes echoën. Wanneer iemand hevig geëmotioneerd is, heeft het niet zo veel zin tegenwerpingen te gaan maken of te gaan roepen dat het allemaal wel meevalt. Een mens moet zich een beetje af kunnen reageren, het liefst bij iemand die in zijn kamp zit. Daarna is het een kwestie van zo goed mogelijk bemoedigen.» Josje Kraamer zoekt in negatieve recensies altijd naar de positieve zinnetjes. «Die lees ik dan nog eens voor, zodat ze in iemands hoofd naklinken. Ieder goed woord is belangrijk. Sommigen beweren zich niets van negatieve stukken aan te trekken, maar ik denk dat uiteindelijk iedereen heel gekwetst is.»
Voor Thomas Rosenboom liggen de eerste besprekingen van een nieuw boek telkens weer erg gevoelig. «Als ik één of twee positieve heb gezien, kan ik andere weer makkelijker verdragen. Het is te vergelijken met de aanschaf van een nieuw jasje of een nieuwe bril. Je kunt jezelf niet wijsmaken dat het goed staat. Iemand moet tegen jou zeggen: dat is nou echt een jasje voor jou. Het maakt niet uit wie dat zegt, zolang die persoon maar een buitenstaander is. Als een ander dan later zegt Je moet geen rood dragen, dan kan ik denken: ach, die heeft een andere smaak.»
In de tijd dat haar laatste boek uitkwam had Nelleke Noordervliet last van hartkloppingen en werd ze midden in de nacht in totale paniek wakker. «Misschien wordt het erger omdat naarmate je langer bezig bent, je beter en beter weet hoe weinig je eraan kunt doen. Dat je niet meer bij jezelf denkt: nou, de volgende keer Zo gaat het dus. Altijd. Wat je ook doet. Je hebt de inhoud van een boek aan de ene kant, en aan de andere kant heb je dat oordeel erover. Die hebben niet zoveel met elkaar te maken en daar kun je weinig aan doen.»
Ruim een jaar later ondervindt ze de helende werking van de tijd. En van een tijdje weg zijn. De afstand tot Amsterdam ervaart ze als «uiterst heilzaam». Ook Joost Niemöller heeft zijn verwachtingen in twintig jaar schrijverschap bijgesteld. Al zegt hij er meteen bij dat het de vraag is in hoeverre je dat écht doet. «Nu kan ik het relativeren, het laatste boek is wat meer op afstand gekomen. Op het moment dat een boek net is verschenen, vernauwt je hele wereld. Je wilt niet afgaan voor je omgeving. Je hebt een feestje, want je boek is uit. Het hele circus begint. De uitgever vangt geruchten op dat iemand het héél goed vond en erover gaat schrijven. Dat gebeurt vervolgens niet. Of er schijnt iets te staan in een Belgische krant. Die krijg je dan weer nooit onder ogen. Je zit voort durend signalen op te vangen, kunt nergens anders je gedachten bij houden.»
In een literaire reputatie blijkt het hoe dan ook moeilijk achterover hangen. Rosenboom: «Ik ga er niet van uit dat de ontvangst van mijn boeken altijd goed zal blijven. Er zit een slingerbeweging in de kritiek. Bij Gerard Reve zag je dat. Een tijdlang werd hij heel goed gevonden, toen slecht, nu weer goed. Je ziet het ook bij Wolkers, Hermans en Mulisch. Het zijn ongewisse processen.»
Weinig is zo broos en vergankelijk als een schrijversreputatie, vindt ook Noordervliet. «Schrijvers hebben een carrière als een voetballer. Niet voor zichzelf, maar wel voor het publiek. Ik ben me bewust van de broosheid van mijn schrijfstersnaam. Dat het ook zomaar weer weg is en dat die naam ook zomaar een reputatie is, die bovendien niet strookt met mijn schrijverswerkelijkheid.»
Psychiater Korzec kan nog zo hameren op de naïviteit te denken dat er zoiets zou bestaan als rechtvaardigheid, het gevoel onrechtvaardig behandeld te worden is een van de meest dominante emoties van met name het thuisfront van een auteur. Katrien Mulder, zij aan zij met Joost Niemöller op die koude februariochtend: «De angst voor zon vrijdagkrant neemt echt belachelijke proporties aan. Ik vloog heel snel door die tekst en riep maar: Je wordt niet neergesabeld, je wordt niet neergesabeld. De volgende dag zie ik: het is flauwekul. Het hoort er gewoon bij. Ik ben freelance fotograaf en raak wel eens een klant kwijt. Vervelend, maar ik haal al gauw mijn schouders erover op. Voor Joost heb ik echt kramp in mijn maag. Je leeft met iemand. Die heeft heel lang gewerkt aan iets. Als dat niet op een goeie manier wordt opgepakt, kan ik dat gewoon niet uitstaan. Dat is het overheersende gevoel: je houdt van iemand en je hebt het gevoel dat die persoon onrecht wordt aangedaan.»
Josje Kraamer ligt ook wakker. Nog net niet om haar auteurs, maar wel om haar man, schrijver Arie Storm. «Als hij net een boek heeft gepubliceerd, ben ik misselijk van de zenuwen. Zijn debuutroman heeft mooie kritieken gehad, maar ook een heel bedreigende. Onder zijn foto stond dat iemand die zó schrijft, bespuugd en geslagen mag worden. Niet dat hij zelf daar verder last van heeft. Ik ben altijd bang dat niet wordt gezien hoe wonderlijk en gelaagd zijn proza is. Een mindere recensie vind ik echt beledigend. Zijn schrijverschap moet niets dan lof krijgen.»
De tweede reden die Korzec noemt waarom een recensie iemand ziek kan maken, is het waarheidsgehalte van de kritiek. IJdelheid beschouwt Korzec als een antwoord op allerlei onderdrukkingsstrategieën. «Mensen hebben een schild om zich heen: ik ben leuk. Of: ik werk heel hard. Die ijdelheid dicteert dat maffe geloof dat je ergens recht op hebt. Het is een functioneel schild, maar ook heel erg kostbaar. Je verliest er meer mee dan je wint. Als je vindt dat je ergens recht op hebt, kom je niet voorbij goed en kwaad, niet voorbij je eigen moraal. Je kunt veel beter proberen erachter te komen welk effect je hebt op anderen.» Allemaal mooi gezegd, maar ondertussen voel je je tot in je merg beledigd en vernederd. Korzec: «Des te verstandiger om oorzaak en gevolg te traceren. Anders verlamt de onzekerheid je. Je kunt beter denken dat je iets niet weet dan dat je denkt dat iemand een persoonlijk appeltje met je heeft te schillen.» Zo kan het volgens hem ook heilzaam zijn toe te geven dat een kritiek waar is. «Laat tot je doordringen dat het waar is. Geef toe. Óf vermijd vervelend gezelschap. Mensen geven vaak niet op, blijven hun plaaggeest opzoeken. Dat heeft iets dwaas. Het is een simpele waarheid: sommige mensen zijn in staat je te vergiftigen. Anderen maken je sterker.» Aan de schrijver de paradoxale opdracht een ijzersterk geloof in eigen kunnen te houden, en niet blind te zijn voor kritiek. Joke Hermsen was absoluut overtuigd van haar tweede roman, en was verbijsterd over de twee «hysterisch haatdragende» recensies in de twee grote kranten. Twee jaar later is ze in staat voorzichtig een balans op te maken. «Ik zie nu wel dat ik een riskant boek heb geschreven, dat het een waagstuk was, met ook zijn zwakke plekken. Wat iets anders is dan dat ik begrip heb gekregen voor die twee kritieken. Juist omdat ze zo belachelijk waren, hebben ze me geholpen los te komen van het verlangen iemand anders dan mezelf te behagen. Angst is een slechte raadgever. Je kunt stil op de grond gaan liggen en hopen dat het niet weer gebeurt. Je kunt je criticasters ook de wapenen uit handen slaan. Niet door ze tijdens een literair debat een kan water over de haardos te gieten, al heb ik daar wel lang over gefantaseerd. Maar door een volgend boek te schrijven.»
Het probleem waarmee veel schrijvers volgens Korzec kampen, is dat het intrinsieke genoegen van het schrijven betrekkelijk klein is. «Schrijven kóst veel meer dan het oplevert. Je genoegen moet je ontlenen aan de zin om een probleem te doorgronden, donkere gebieden helder te krijgen. Dat is op zich een resultaat. Het is meegenomen als een schrijver goed verkoopt, jammer als dat niet gebeurt. Echte kunstenaars kunnen niet anders dan doorgaan.»
En wat viel er nu helemaal te lezen, in die bijtende kou, bij het schaarse licht van een lantaarnpaal? Joost Niemöller: «Ik vroeg me af of het positief of negatief was. En dacht toen alleen maar: nou mooi, het staat erin. En: ik vind het een positieve recensie. Later zei iemand me dat hij het een ontzettend negatieve recensie vond. Wat het ook was, het gaf die avond een vreemd tintje. Mijn angstige verwachtingen zijn nu verdrongen door de herinnering aan het stuk in de krant. De diepe angst voor het onbekende speelde daarvóór. Al de recensies die je had gefantaseerd. Die angst kun je nooit meer terug halen.»
u