Talloze journalisten en toeristen op reis in Georgië schaffen zich er een buste of portret van Stalin aan. Velen gaan ook even langs in het plaatsje Gori ten noorden van de hoofdstad Tblisi. Daar werd Josif Stalin in 1878 geboren in een boerenhoeve waar naderhand een soort mausoleum omheen is gebouwd. De partijchef die tot zijn dood op 5 maart 1953 bijna dertig jaar ongenaakbaar leiding gaf aan de Sovjet-Unie — ten koste van tientallen miljoen slachtoffers én een primaire burgerlijke moraal — is hier in de Kaukasus nog steeds een zoon van zijn volk en voor me nigeen een heimelijke held. Mede daarom denken passerende westerlingen misschien dat ze hun fascinatie de vrije loop kunnen laten.

Maar het blijft pijnlijk. In Braunau am Inn, de geboorteplaats van Adolf Hitler (1889-1945), wagen fatsoenlijke bezoekers zich niet aan dergelijke ironie. Stalin is voor buitenstaanders kennelijk folklore, Hitler niet. Als in Moskou een groepje demonstranten een foto van Stalin meedraagt, levert dat slechts een geinig plaatje op. Kijk daar: wat een romantische sukkels. Wanneer in Volgograd enkele jonge aanhangers van de nationaal-bolsjewistische schrijver Edoeard Limonov deze week ter gelegenheid van Stalins vijftigste sterfdag de driedubbelzinnige leuze «Serp i molot, krasni flag/ Stalin — Beria, koelak» (zeer vrij te vertalen als «Hamer en sikkel, rood banier/ Stalin — Beria, geen gemier») scanderen, valt dat buiten de grenzen niet eens op. Bij de jaarlijkse herdenking van Hitlers verjaardag op 20 april ligt dat toch anders. Zie je wel: de laarzen marcheren weer.

Want Hitler is ruim zestig jaar na zijn dood in een bunker te Berlijn nog altijd dé metafoor voor al die hedendaagse massamoordenaars die de wereld onveilig maken. Milosevic = Hitler, was de niet eens zo impliciete boodschap aan de vooravond van de oorlog om Kosovo in 1999. Nu de militaire aanval op Saddam Hoessein ophanden is, wordt er weer kwistig met historische analogieën gestrooid. «Een deel van die geschiedenis is door anderen geschreven; wij zullen de rest schrijven», aldus president Bush vorige week in een toespraak voor het American Enterprise Institute te Washington.

Het gebeurt overigens ook omgekeerd, zelden te pas en vaker te onpas. Dan moeten min of meer democratisch gekozen politici, die om al dan niet oorbare redenen niet in de smaak vallen, eraan geloven. Dan is de USA ineens USSA, krijgt Sharon een klein snorretje of wordt de Gestapo erbij gesleept.

Buiten de voormalige Sovjet-Unie worden Stalin en zijn «kameraden» uit partij en geheime dienst daarentegen aanzienlijk minder snel ingezet om een politieke argumentatie kracht bij te zetten. Dat is niet uit een doorleefd besef dat er, behalve overeenkomsten, ook verschillen zijn tussen Hitler en Stalin, en evenmin uit piëteit met de slachtoffers van de stalinistische terreur. Integendeel. Truitjes en jacks met de tekst CCCP zijn hipper dan ooit. En als iemand dan toch het woord stalinistisch gebruikt, dan slaat het veelal op een bureaucratisch ongemak in Nederland en knikken omstanders begrijpend en vooral instemmend. Dergelijke gemakzuchtige associaties bewijzen niemand een dienst. Of ze nu positief of negatief zijn bedoeld, ze voegen weinig tot niets toe.

Sinds Sebastian Haffner in 1978 zijn Anmerkungen zu Hitler schreef, is de Führer meer en meer een historische figuur geworden. Het onderzoek naar Hitler is natuurlijk niet voorbij. Naar het woord van de Nederlander Pieter Geyl: geschiedenis is een discussie zonder einde. Maar de simpele opvatting dat er een lijn loopt van bijvoorbeeld Luther naar Hitler is voorbij. Het boek waarmee studenten 25 jaar geleden door de politicologen in Amsterdam werden opgezadeld (een Duits werkje waarin niemand minder dan Thomas Mann als «cultuurpessimist» en dus als indirecte wegbereider van het fascisme werd afgeschilderd) is goddank van de lijst afgevoerd. Dat is vooruitgang. De voedingsbodem waarop een terroris tische dictatuur kan gedijen, is ingewikkelder en daarom angstaanjagender. Simpele historische parallellen klinken misschien geruststellend, maar zijn het niet.

Dat zou omgekeerd evenzeer voor Stalin moeten gelden. Hij staat zo ver van ons westerlingen af dat hij ongestoord kan worden aangeroepen om met deze of gene de vloer aan te vegen. Maar de vozjd (leider) van de Sovjet-Unie was niet louter een irrationele machtswellusteling van een andere planeet, zo heeft de Amsterdamse historisch socioloog Erik van Ree recent aangetoond in zijn studie The Political Thought of Jozef Stalin. Stalin was een marxistische jakobijn, een communistische patriot met ambities buiten de grenzen. Massamoord was voor hem een revolutionair instrument om de sovjetstaat te versterken. Van Ree baseert zich op een immense verzameling bronnen. Hoewel het een zwaar theoretisch opgetuigde studie is, waarin empathie voor de dagelijkse praktijk wat is ondergesneeuwd, overtuigt Van Ree.

Het boek is ook om andere redenen van belang. Van Ree zoekt deze redenering omdat hij aannemelijk wil maken dat Stalin niet eenvoudig kan worden weggezet als de spreekwoordelijke wrede tsaar. Hij baseerde zich wel degelijk ook op de erfenis van de Verlichting, althans op de radicaalste variant ervan. Anders gezegd: dat Stalin ons, als kinderen van diezelfde Verlichting, nog steeds niet heeft losgelaten. De Verlichting was niet alleen maar onversneden liberaal in de vrijzinnige zin van het woord, ze verborg ook de contouren van een hardhandig universalistisch project, waaruit links en rechts is geput.

Deze conclusie is uiteraard ook niet het laatste woord. Met smart wordt gewacht op een vlijmscherp analytisch boek à la Kanttekeningen bij Hitler. Maar tot die tijd is terughoudendheid en zorgvuldigheid geboden, ook als dat politiek even niet goed uitkomt.