Een vriendin zat laatst zeven uur in een restaurant. Het was een gewilde rotisserie vlak bij de Amstel, er was iets te vieren, ze had fijn gezelschap. Maar toch, zei ze: ‘Zeven uur! Ik had ook naar New York kunnen vliegen.’

Sinds de nieuwste update van mijn smartphone heb ik een app die ‘Schermtijd’ heet – u waarschijnlijk ook. Schermtijd houdt bij hoeveel minuten ik op mijn telefoon kijk, per dag, per week, gemiddeld. Eén uur en 52 minuten vandaag. Niet New York, maar ik had zeker wel naar Londen gekund. Gisteren drie uur en 23 minuten: ik had Het gouden ei van begin tot eind kunnen lezen.

Er zit een vreemd soort paradox in Schermtijd. Dat je telefoon bijhoudt hoeveel trappen je op loopt of hoeveel passen je maakt is leuk om te weten, maar wat Schermtijd inzichtelijk maakt is eigenlijk vreselijk om te weten. Eergisteren twee uur en 22 minuten: ik had de dubbelaflevering over de vraag ‘Is Shakespeare real history?’ van mijn favoriete BBC-podcast In Our Time kunnen luisteren, in plaats daarvan heb ik in de Funda-app foto’s zitten bekijken van huizen in een buitenaardse prijsklasse, oftewel: alles binnen de Ring.

De paradox is dat je telefoon zo geprogrammeerd hoort te zijn dat je er nooit genoeg van krijgt. In het onlangs verschenen De diefstal van de eeuw: Hoe we onze privacy verloren én kunnen heroveren van de Vlaamse journalist Jan Walraven worden de theorieën van behavioristen gekoppeld aan ons smartphonegebruik. Volgens behavioristen kunnen mensen en dieren een bepaald gedrag aanleren door wat ze ‘operante conditionering’ noemen, het leerproces waarbij bekrachtiging van een handeling centraal staat. Dit soort experimentjes zijn vast bekend: aap doet A en krijgt een snoepje, aap doet B en krijgt geen snoepje. Aap gaat dus nog louter A doen.

Maar smartphones werken met een ‘partieel bekrachtigingsschema’ – onze beloning wanneer we onze telefoon pakken is een appje, een mailtje, een sms’je, een like, een tag. Het zien van zo’n rood eentje bij een app is al goed voor een shotje dopamine. Maar wat het volgens Walraven helemaal verslavend maakt, is dat we niet weten óf we het krijgen; misschien heb je wel geen berichtje, heeft niemand je gemaild, heeft niemand je #throwbackthursdays jaren-negentig-klassenfoto geliked. Misschien krijg je geen shotje. Het is, zat ik te denken, een beetje als de Terreur van Stalin; dat je straf of beloning volkomen willekeurig lijken, maakt het des te enger.

Het zien van zo’n rood ­eentje bij een app is al goed voor een shotje dopamine

Schermtijd laat zien hoe verslaafd je bent. De vraag is alleen: welke prijs betaal je voor die verslaving? Een van de dingen die rokers altijd wordt/werd (roken er nog mensen? Echt?) verweten, is dat hun productiviteit op het kantoor zoveel lager ligt. Volgens Brits onderzoek besteedt de gemiddelde roker dagelijks vier keer vijftien minuten boven de kantoorasbak, wat hun werkgever op jaarbasis 240 werkuren kost. Hoe zit dat met je telefoon? Hoeveel minuten gaan er verloren omdat werknemers hun Insta checken, of kattenfoto’s op Facebook liken?

Waarschijnlijk muntte de Zuid-Koreaans-Duitse filosoof Byung-Chul Han de term ‘prestatiesamenleving’ niet als eerste, maar hij schreef wel het veelbesproken en veelgeciteerde boek over de gevolgen ervan: De vermoeide samenleving. Waar de door Foucault beschreven ‘commandosamenleving’ werd gekarakteriseerd door externe autoriteiten die zeggen wat je niet mag, wordt de prestatiemaatschappij gekarakteriseerd door een interne stem die zegt wat je allemaal moet. In de ‘economie van het zelf’ dwingt iedereen zichzelf zo hard mogelijk te werken, wat veel erger is dan door een baas of andere autoriteit gedwongen te worden, want: ‘Excessief werken en presteren verharden zich tot zelfuitbuiting. En die is efficiënter dan uitbuiting door een ander, omdat ze gepaard gaat met een gevoel van vrijheid. De uitbuiter is tegelijk de uitgebuite.’

Dit werkte Han verder uit in het boek Psychopolitiek, waarin hij beschreef hoe de werkende mens het neoliberalisme van presteren internaliseerde door zich vrijwillig op te geven voor ‘zelfmanagementworkshops, motivatieweekeinden, persoonlijkheidsseminars of mentale trainingen’ die een ‘grenzeloze zelfoptimalisering en efficiëntieverhoging’ beloven.

Jarenlang gold De vermoeide samenleving als de Grote Verklaarder waarom depressie en burn-out zulke ziektes van onze tijd zijn (Han: ‘De commandosamenleving (…) verwekte krankzinnigen en misdadigers. Maar de prestatiesamenleving baart depressieven en kneuzen’). Het verscheen in twintig talen, werd in Zuid-Korea uitgeroepen tot het boek van het jaar. Maar dat jaar was 2010 (in Nederland kwam het uit in 2014) en Han hield nog geen rekening met het oprukken van de sociale media. Hoe zou hij nu onze Schermtijd analyseren?

Er zijn twee mogelijkheden. De eerste is dat de schermtijd een anker vormt dat we ongewild uitgooien en de wind in de zeilen van al onze ambities ongedaan maakt. Witte ruis, stilstand waar we vooruit willen. De tweede is dat schermtijd ons medicijn is, de opium die de druk van het willen presteren verlicht, omdat het onze persoonlijke levens toelaat in ons werkende bestaan.

Het internet, wordt vaak gezegd, is het grootste experiment dat de mensheid ooit is aangegaan. We doen allemaal mee en niemand weet de uitkomst. Het fijne is in ieder geval dat geen ontwikkeling zich laat voorspellen, maar telkens weer een paradox opwerpt. De belofte van de smartphone viel samen met de prestatiesamenleving: altijd bereikbaar, overal kunnen doorwerken. De praktijk snijdt daar dwars doorheen: altijd bereikbaar, overal afgeleid worden.