Het loopt tegen het eind van het vierde bedrijf, scène elf. Op het podium zijn alleen koningin Elisabeth en haar secretaris Davison van haar Privy Council, zeg maar het ‘kernkabinet’ van haar belangrijkste adviseurs die zojuist nog driftig op haar inpraatten. Nu is ze alleen met die ene man. Tussen hen ligt een document, het doodvonnis voor de Schotse koningin Maria Stuart. Het papier is dode letter, juridisch goed doortimmerd, het heeft pas besliskracht met haar handtekening eronder. Dan kan de katholieke heks uit het hoge noorden eindelijk worden onthoofd. Dan komt een eind aan de kwelling van de protestantse vorstin.

We hebben zojuist haar finale overwegingen gehoord in een monoloog die zo begint: ‘O slavernij een volk te moeten dienen!/ Eerloze knechtschap – Wat ben ik het moe/ die mij gehate afgod te aanbidden!/ Wanneer zal ik de troon ooit vrij bezetten?/ De heersende opinie moet ik eren/ en dingen naar de lof van ’t plebs, een volk/ believen dat slechts van bedriegers houdt.’ Ook al dringt het volk via haar parlement aan op de executie van Stuart, Elisabeth is bevreesd het gezalfde hoofd van een koningin te laten afhakken. Weliswaar een uitgeregeerde koningin, weliswaar een staatshoofd dat is gedegenereerd tot een schreeuwende voddenbaal vol rancune en quasi-religieuze poses – maar toch, een gezalfde vorstin, zoals zij. Elisabeth aarzelt. Maar ze tekent. Opeens, als het ware ondanks haarzelf, staat daar haar naam onder het document. De secretaris, een bange ambtenaar met een gezin, ziet het ook en schrikt.

De jamben-dialoog krast als gescheurde nagels in oud eikenhout.

Davison Vertel in klare taal wat U verlangt:

wat wilt U dat met dit bevel gebeurt?

Elisabeth Het woord ‘bevel’ geeft dat afdoende aan.

Davison U wilt dat het terstond wordt uitgevoerd?

Elisabeth (aarzelend) Dat zég ik niet; ik ril bij de gedachte.

Davison U wilt dat ik het nog wat bij mij houd?

Elisabeth U draagt het risico en de gevolgen!

Davison Ik? Lieve God! Spreek, koningin! Wát wilt U?

Dat gaat nog even zo door. En hoe behendig Davison ook vist, Elisabeth heeft de hengel vast en hij is degene die spartelt. Het is Schiller op zijn huiveringwekkende best.

Goethe vindt dat het niet kan om ‘koninginnen ten tonele te voeren als kibbelende marktvrouwen of hoeren’

Deze scène zou zich daadwerkelijk kunnen hebben afgespeeld. Een uur eerder speelt een van de sleutelscènes uit het stuk waarvan we zeker weten dat die in de historische werkelijkheid nooit kan hebben plaatsgehad: een directe confrontatie tussen de beide vorstinnen. Elisabeth en Maria Stuart wisten alles van elkaar, tot in de venijnigste details, maar ontmoet hebben ze elkaar nooit. Friedrich Schiller, die zijn stuk baseerde op een grondige studie van de correspondentie tussen de beide dames en de processtukken van de rechtszaak tegen Maria Stuart, vond een ontmoeting tussen beide vorstinnen ‘op zich onmogelijk, ook in moreel opzicht’, maar psychologisch noodzakelijk. Onder meer om te onderstrepen dat iedere stap die Maria Stuart deed om haar positie veilig te stellen en haar leven te redden haar in feite dichter bij de dood bracht. Daarin steekt het raffinement van dit stuk, daarin zit dramaturgisch ook de noodzaak van deze fictieve confrontatie.

Maria Stuart kiest tijdens de ontmoeting in scène vier van het derde bedrijf in feite meteen de positie waarin Elisabeth haar juist níet wil hebben: ze legt haar trots af, ze gaat door het stof, lijkt zichzelf een moment te vernederen, als was ze een afgeranselde paleishond. De Engelse vorstin lijkt op haar beurt een kort moment te ontdooien. De confrontatie is hier voor de vertolkers Halina Reijn (Maria) en Chris Nietveld (Elisabeth) vrij nauwkeurig gechoreografeerd. De mannen van de macht, die de ontmoeting om hen moverende redenen hebben gewild én geënsceneerd, dragen de vorstinnen letterlijk op handen in een ingenieus bewegingspatroon, naar elkaar toe en om elkaar heen. Tot de vrouwen hun beheersing verliezen en de mannen hun controle. Dat markeert het begin van een korte catfight op leven en dood. Verzoening helpt niet meer. Elisabeth bevriest. Maria schiet in de zevende versnelling van emotie, schril zoeken ze beiden de hoge tonen van hun woede en rancuneuze haat terug. En binnen enkele minuten zijn Maria en Elisabeth verder van elkaar verwijderd dan ze ooit zijn geweest. Het dodelijke slotakkoord komt van Elisabeth: ‘U zult nu niemand meer/ verleiden. Andere zorg heeft nu de wereld./ Niemand verlangt Uw vierde man te worden./ Want U vermoordt Uw vrijers zoals U/ Uw mannen doodt.’

Goethe, Schillers schrijfkompaan en directeur van het theater in Weimar waar Maria Stuart in 1801 in wereldpremière zal gaan, wijst zijn vriend op basis van de eerste versie van het stuk per brief streng terecht en stelt dat het ‘niet aangaat twee koninginnen ten tonele te voeren als kibbelende marktvrouwen of hoeren’. Het helpt niet. Schiller houdt voet bij stuk. En gelijk heeft hij.

Wanneer we de nooit teruggevonden teksten buiten beschouwing laten, is Maria Stuart zo ongeveer het zevende toneelstuk van Friedrich Schiller (1759-1805) en misschien wel een van zijn beste. In Maria Stuart wilde hij de ondergang van de Schotse koningin compact vatten in een strenge vertelstructuur. De geschiedenis was in de bibliotheek van Weimar, waar hij net naartoe was verhuisd, uitgebreid gedocumenteerd. En ze fascineerde hem. Maria Stuart is in Schotland geboren, in Frankrijk katholiek opgevoed, getrouwd met de Franse troonopvolger, ze is ook een achterkleindochter van de grootvader van Elisabeth en dus in meer dan één opzicht een geduchte rivale voor de negen jaar oudere en kinderloze Engelse koningin. Na de dood van de Franse kroonprins keerde ze naar Schotland terug, maakte zich daar op meerdere fronten onmogelijk en zocht bescherming bij Elisabeth, die haar meteen gevangen liet nemen. Om haar heen werd een rijk geschakeerd cordon van dubbelspionnen georganiseerd, die een moordcomplot in scène zetten, gevolgd door een rechtszaak, gevolgd door een doodvonnis. Maria Stuart stierf in 1587 op 45-jarige leeftijd onder de hakbijl van een beul die overigens twee keer missloeg – een detail dat geraffineerd in het bijna-slot-beeld van de voorstelling bij Toneelgroep Amsterdam Toneelhuis Antwerpen is verwerkt – maar dit terzijde.

Schiller wil een grote greep op het dramatisch en historisch materiaal etaleren, maar dan wel in de kleine ruimte. In juni 1799 schrijft hij opgewonden aan Goethe wat hem zo fascineert in de stof, namelijk ‘dat je de catastrofe meteen in de eerste scènes ziet aankomen en je daar, terwijl de handeling van het stuk ervan weg lijkt te bewegen, steeds dichter en dichter naartoe wordt geleid’.

Schiller is dan al ruim een vol decennium in de ban van het werk van William Shakespeare, die op dat moment in Duitsland overigens nauwelijks wordt gespeeld, maar wel gelezen. Hij heeft zijn Macbeth vertaald en kent zijn King Lear in het origineel uit het hoofd. En hij wil in zijn voetsporen treden. Hij wil het stuk schrijven dat Shakespeare – die de ‘affaire Maria Stuart’ op zijn 23ste op afstand meemaakte – nooit heeft kunnen schrijven, omdat zijn kop er dan ook af ging. Wat hij aan het toneel van zijn grote voorbeeld zo bewondert wil Schiller nu zelf gaan doen, in zijn eigen woorden in een brief aan Goethe ‘de ziel als het ware bij haar geheimste operaties betrappen.’ Hij gooit zijn personages (en zijn publiek) meteen midden in het conflict.

Een van de biografen van Maria Stuart, Stefan Zweig, vat de kracht van dat moment treffend samen: de rollen zijn nu definitief omgedraaid. Zweig: ‘Maria Stuart is minder bang om te sterven dan Elisabeth om haar te doden. Deze kalme en serene rust van de veroordeelde vormt een indrukwekkende tegenstelling met de onzekerheid, de razende nervositeit, de wilde en woedende radeloosheid van Elisabeth. Nooit heeft ze zozeer onder haar tegenstandster Maria Stuart te lijden gehad als nu, nu ze haar totaal in handen heeft. Elisabeth komt in deze weken niet meer aan haar nachtrust toe.’

Het vrouwendrama Maria Stuart is ook een mannendrama. Afgezien van de al eerder genoemde ambtenaar Davison (Jip van den Dool) en afgezien van een kort optreden van Maarten Heijmans als de Franse gezant Aubespine, met wie Elisabeth een hoekige baltsdans uitvoert, een soort galliard in Bauhaus-stijl, wordt het toneel beheerst door vijf mannen, waarvan er drie aan alle touwen tegelijk trekken: Elisabeth’s hoogste adviseur Burleigh (Eelco Smits), haar vertrouweling en minnaar Leicester (Hans Kesting) en Maria’s zelfbenoemde minnaar en complotteur (Matteo Simoni). Het spinnenspel van die macho’s is door Ivo van Hove op een kaal, ver de zaal ingebouwd voortoneel, geënsceneerd als een machiavellistisch leerstuk voor heren-in-blauwe-pakken, trouw aan de licht ingekorte tekst, een choreografie van machtswoorden in een vrieskelder. Smits slaat de toon aan van de pragmaticus die hij verbeeldt. Kesting speelt de kunstenaar onder de adviseurs – hij moet ook het meest inventief manoeuvreren tussen hartenklop en superstratego. Simoni speelt met de Maria Stuart van Halina Reijn het oeroude spelletje ‘wanneer een meisje nee zegt, schreeuwt ze ja’ en hij verliest dat spel grandioos. Uiteindelijk draait het mannendrama weer terug naar de vrouwentragedie.

Maria Stuart herontdekt in het zicht van haar naderende dood het geloof en wenst de finale sacramenten te consumeren, met name dat van de biecht. In de tijd van de wereldpremière in 1801 was dat goed voor een rel, reden voor verbod en censuur en voor nieuwe vergeefse verzuchtingen van Goethe aan het adres van Schiller. Ook hier wordt, net als in de geweldige voorstelling van Erik Vos acht jaar geleden, de biecht afgenomen door Maria’s min Kennedy, een mooie rol van Katelijne Damen, een sterke scène ook. Van Hove moduleert deze avond sowieso knap van koele berekening naar hoog oplopende, als opera geregisseerde pathetiek. Aan het eind heeft hij zelfs een mooi staaltje oer-katholieke Maria-ten-Hemel-opneming voor ons in petto.

Daarna is het toneel opnieuw voor Elisabeth, in vol virginaal ornaat nu. Ze heeft nog zestien jaar regeren, internationale conflicten, een Spaanse Armada, ettelijke staatsgrepen en niet te vergeten een goed deel van het werk van de beste toneelschrijver ever voor de boeg. Haar vertrouweling Shrewsbury (Marc van Eeghem) voegt haar toe: ‘Leef en heers gelukkig!/ Uw tegenstandster is nu dood. U hoeft/ voor niets meer bang te zijn of op Uw hoede.’ Ze roept wanhopig om Leicester. Maar die is er vandoor. Elisabeth staat er nu echt alleen voor.

Stil eind van een grootse toneelavond.


Maria Stuart is tot medio februari te zien, toneelgroepamsterdam.nl


Beeld: Jan Versweyveld.