Ik geloof niet dat ik meer raciale vooroordelen heb dan andere redelijk verstandige mensen. Aanleg voor het esoterische, bovenzinnelijke, kosmische - ik heb het niet. In reïncarnatie en karma geloof ik niet. Aura’s en astraallichamen, engelen en luciferische krachten zie ik niet. Geïndoctrineerd ben ik al met al niet. Soms denk ik weleens dat ik voor de antroposofie verloren ben gegaan omdat ik de eerste twee jaar vorming, de cruciale Vrije Peuterschool, heb gemist. Maar ik ben altijd met veel plezier schoolgegaan en ik kijk met evenveel plezier op mijn schooltijd terug.
Toen ik nog op school zat en de vijftien jaar erna keerde het om de zoveel jaar in verontwaardigde krantestukken terug: Rudolf Steiner en dus het Vrije-Schoolonderwijs zou racistisch zijn. Ik heb mijn schoolschriften erop nageslagen en vond twee dubieuze zaken. Eén ‘fout’ opstel uit de achtste klas (omgerekend: tweede klas middelbare school), en het schrift van de periode ‘rassenkunde’ uit hetzelfde leerjaar. Nu valt dat nog wel mee, twee dubieuze lessen op die honderden lessen die ik in dertien jaar heb gekregen, maar dubieus is dubieus en bij het woord ‘rassenkunde’ zie ik menigeen meteen een wenkbrauw optrekken. Linkse intellectuelen kijken sowieso meewarig als ze horen dat iemand op die rare school heeft gezeten.
RUDOLF STEINER (1861-1925) is in de eerste plaats grondlegger van de antroposofie, een leer voor ingewijden die naast de ‘gewone’, waarneembare wereld zicht wil geven op een geestelijke wereld die zich aan de zintuigen onttrekt. Een ‘geesteswetenschap’ noemde hij de antroposofie, zoiets als natuurkunde maar dan op het bovennatuurlijke gericht. Steiner schreef een hele stapel esoterische boeken, zoals Philosophie der Freiheit, Wie erlangt man Erkenntnisse der höheren Welten en Die geistige Führung des Menschen und der Menschheit. Daarnaast ontwikkelde hij allerlei praktische initiatieven: de antroposofische geneeskunst, de biologisch-dynamische landbouw en het antroposofisch onderwijs. ‘Want de geesteswetenschap’, schreef hij in Die Erziehung des Kindes vom Gesichtpunkte der Geisteswissenschaft, ‘is een realistische aangelegenheid voor het dagelijks leven, niet alleen maar een grauwe theorie.’
Het is makkelijk om die esoterische ernst belachelijk te maken. Het bovenzinnelijke is voor mij nooit realistisch geworden en leraren die serieus over aartsengelsferen en kabouters spraken, geloofde ik niet. Maar Steiners geesteswetenschappelijk inzicht heeft wel degelijk tot bijzonder onderwijs geleid.
Steiner ontwikkelde het antroposofisch onderwijs overigens op aanvraag. In 1919 werd hij benaderd door de directeur van de Waldorf Astoria sigarettenfabrieken om een school voor de kinderen van de arbeiders op te richten. Steiners leerplan was opmerkelijk modern voor zijn tijd: hij schafte het zittenblijven af; hij stond onderwijs voor dat toegankelijk is voor kinderen uit alle milieus; hij was voor een brede vorming en wees vroegtijdige beroepsgerichtheid af; hij was zeer gekant tegen selectie van hoogbegaafden. Zijn ideeën lijken kortom vooruit te lopen op het middenschoolexperiment van Van Kemenade.
De school moest in zijn ogen geen geloofsaangelegenheid zijn waarin je les krijgt in antroposofie. Je werd er niet als antroposoof gevormd, maar als ‘mens’ - zo plechtstatig noemde men het, ‘vrij mens’ heette het zelfs, of ‘menswording’. Mens werd je niet zomaar, niet ieder mens was kennelijk werkelijk mens. Je moest daarvoor in ieder geval je ‘ik-krachten’ ontplooien en je van de schadelijke invloeden van het materialisme ontdoen. Ik heb me daar mijn hele schooltijd zorgen om gemaakt: was het wel voor me weggelegd om echt mens te worden?
Steiners pedagogiek was natuurlijk aan alle kanten gebouwd op het antroposofisch mens- en wereldbeeld. Dat mensbeeld ging uit van de zogenaamde ‘driegeleding’. De mens heeft drie orgaansystemen: het zenuwzintuigsysteem, het ritmisch systeem (ademhaling en bloedsomloop) en het stofwisselingssysteem, en die systemen staan respectievelijk voor het denken, het voelen en het willen. Volgens Steiner was het gewone onderwijs eenzijdig op het denken gericht; hij wilde ook het voelen en willen aanspreken. Vandaar dat een heel groot deel van de lestijd opging aan kunstzinnige vorming. Ik leerde niet alleen lezen en schrijven en rekenen, maar ook blokfluiten, breien, kleien, koperslaan, beitelen, etsen, toneelspelen, spinnen, weven, schilderen, beeldhouwen en houtbewerken.
Steiner had al voordat hij door de fabrikant werd benaderd, een ontwikkelingspsychologisch model ontwikkeld waar de leerstof op werd afgestemd. Kinderen moesten vooral niet te vroeg volwassen worden. Spelen moesten ze, spelenderwijs leren, en het magische denken van het kind moest met magische verhalen worden gevoed.
DAT IS WAT ik me vooral van de Vrije School herinner: de verhalen die werden verteld. De sprookjes en fabels, de bijbelverhalen en verhalen uit de Edda, de Egyptische en Griekse mythen op de lagere school. De verhalen uit de wereldliteratuur toen ik ouder was, van het Gilgamesh-epos uit het oude Mesopotamië tot de middeleeuwse Parzival-legende; van Dantes Divina commedia tot de sprookjes van 1001 nacht, van Dostojevski’s De gebroeders Karamazov tot Goethes Faust.
In de hogere klassen ging ik inzien dat de antroposofie zelf ook een verhaal is, een groot verhaal waar de hele wereld in past, een verhaal ook met nogal wat curieuze hoofdstukken. Het is mooi om met verhalen op te groeien, het is treurig als je er te zeer in gelooft. Als ik mijn oude schriften oppak, zie ik weer dat ik de meest wonderlijke dingen heb geleerd. In mijn biologieschrift lees ik dat de driegeleding bij mens en plant precies omgekeerd zijn. Waar bij de mens het koele zenuwzintuigsysteem in het hoofd zit, is dat bij de plant in de wortels onder de aarde te vinden. Mijn scheikundeschrift uit de twaalfde klas leert mij dat zilver met de maan correspondeert en dat er ook een zilvermens bestaat: ‘De zilvermens zit vaak te dromen.’ Bij kunstgeschiedenis werd mij onderwezen dat Karel Appel kleurenpoepsels maakte en Picasso iets demonisch had. ‘Ziel’ was op de Vrije School een heel gewoon woord.
Het rare is dat ik op den duur heel goed wist dat ik - ook - rare dingen leerde. Ik hoorde ze aan, dacht erover na en zag ze vooral als verhaal.
Het tragische is dat veel Vrije-Schoolleraren zo blind in dat antroposofische verhaal geloven. Steiner schijnt het zelf aangegeven te hebben en in alle boeken over antroposofie wordt het braaf herhaald: de antroposofische ontwikkelingsweg moet zelfstandig afgelopen worden, van afhankelijkheid van een goeroe mag nooit sprake zijn. Toch wordt Steiner zelf nog steeds als goeroe vereerd. Het leerplan van de Vrije School is bevroren in 1925, toen Steiner stierf. Moderne kunst, hedendaagse literatuur, nieuwe geschiedenis, ik heb er dan ook nauwelijks les in gehad. Mijn leraren waren veelal wat wereldvreemde idealisten die zich met ziel en zaligheid aan Steiners gedachtengoed overgaven. Maar waarom hebben ze er niet voor geijverd Steiners ideeën aan te passen aan deze tijd? Waarom niet verouderde, zelfs allang gefalsificeerde vooronderstellingen verworpen?
Want neem nu het vak ‘rassenkunde’. In mijn schrift van toen lees ik tamelijk onschuldige dingen over de uiterlijke kenmerken van de vijf hoofdrassen, over de aloude zeden en gewoonten van bosjesmannen, pygmeeën, Indianen, Chinezen en Tibetanen. Eén passage - over de leeftijdsfasen die bij de verschillende rassen horen - is ronduit kwalijk. Natuurlijk had ik dat nooit mogen leren, natuurlijk had rassenkunde allang omgedoopt moeten zijn in antropologie en had ik ook moeten horen welke pijnlijke geschiedenis bij de verschillende rassen hoort.
Die aanpassing geldt niet alleen voor rassenkunde maar voor meer van de antroposofische lesstof. Maar over de veranderingsgezindheid van mijn leraren deed op mijn school het volgende verhaal de ronde. Elke keer als de leraren over een gevoelig onderwerp spraken, wist dezelfde oudere leraar de discussie te smoren. ‘Aber Herr Doktor hat gesagt…’, zei hij dan en citeerde uit het verzamelde werk van Steiner. Dan was het Schluss.
‘aber herr doktor hat gesagt…’ antroposofie en racisme
Oké, je krijgt op de Vrije School, naast een hoop zinnigs, ook een paar onzinnige dingen te leren. Zoals ‘rassenkunde’. Maar om nu te zeggen dat je er wordt geïndoctrineerd…
JA, JE KUNT na dertien jaar antroposofisch onderwijs toch een redelijk verstandig mens zijn. Ik zat van mijn zesde tot mijn achttiende, dat wil zeggen van de eerste tot en met de dertiende klas op de Vrije School, eerst in Leiden, later in Den Haag. Racisme?
www.groene.nl/1997/6