De grote ideologieën zijn weggevallen en hun plaats is ingenomen door brands en lifestyle. Door een idee van identiteit. Het verschil tussen kraanwater aangelengd met koolzuur en Spa-rood is slechts te proeven dankzij het label en het verschil in kostprijs, zo onthulde de Consumentenbond onlangs. De smaak van Spa zit in het label. Dat label en de prijs bepalen haar identiteit.

Ook in de kunst is de eigen identiteit van de kunstenaar, sinds het failliet van de laatste grote stromingen, een prominent thema. Iedere kunstenaar is zijn eigen stroming. Werd de kunst in de twintigste eeuw bepaald door vernieuwing en originaliteit, het laatste decennium lijkt het zwaartepunt steeds meer te liggen bij stijl en authenticiteit. De reden ook dat kunst zo dicht bij reclame, mode en de nieuwe, emotionele politiek is komen te liggen. «Ik ben wat ik doe en ik doe wat ik zeg» had ook de lijfspreuk kunnen zijn van een kunstenares als Tracy Emin.

Terugblikkend is de in de jaren tachtig populaire schilder Philip Akkerman misschien aan te wijzen als Nederlandse godfather van deze quasi-beweging. Hij schilderde elke dag een nieuw zelfportret. De kunstenaar zelf, en de vorsende blik waarmee hij zichzelf beschouwde, waren het onderwerp geworden.

Eén vraagstuk speelt bij die psychische inventarisatie, wat Akkerman betreft, in ieder geval geen rol. En dat is zijn huidskleur. Hij heeft een, voor een kunstenaar, «normale» huidskleur. Hij is blank. Ook over zijn sekse hoeft hij niet per definitie te twijfelen. Hij is een man. En aangezien de westerse kunst een kunst van blanke (meest heteroseksuele) mannen is, speelt dat gegeven geen bepalende rol in het onderzoek naar zijn eigen identiteit.

Het sekseonderscheid is in de actuele kunst langzaam aan het vervagen, maar huidskleur blijft een geladen onderwerp. Op de populaire muziek na is de kunstwereld vooral een blanke wereld. Onlangs werden als onderdeel van de herinrichting en renovatie van de Bijlmerflat Florijn 24 atelier woningen opgeleverd. Alle nieuwe bewoners/kunstenaars zijn blank. Bijna alle bewoners van de boven de ateliers uit torenende flat zijn dat niet.

Wanneer kunst over persoonlijke identiteit gaat, en wanneer de onuitgesproken norm van die kunst blank is, is het onver mijdelijk dat huidskleur een rol speelt in het werk van een niet-blanke kunstenaar. Dat de huidskleur dus een onderdeel wordt van zijn identiteit.

De Amerikaanse kunstenaar Jimmy Durham is van afkomst een Cherokee-indiaan. Zijn werk kan worden opgevat als een voortgaande determinatie van zijn identiteit. Er zijn niet zo heel veel Cherokee-indianen in de moderne kunst actief en dus was het onvermijdelijk dat zijn indaan-zijn een rol speelde in zijn werk. Totdat hij in 1994 Amerika vaarwel zei en naar Europa verhuisde. Daar speelde het Cherokee-zijn een veel minder prominente rol. Kunstenaar en publiek konden zich eenvoudiger los denken van de stereotiepe verwachtingen die men had van een Cherokee-kunstenaar. Zijn werk werd minder etnisch geladen. Durham is een normale kunstenaar geworden.

Durham was een van de deelnemers van de tentoonstelling Black My Story in museum De Paviljoens in Almere, waarop vijf kunstenaars met complexe culturele en etnische achtergronden werden gepresenteerd. De Amerikaans/Zwitsers/Iraanse schrijver en documentairemaker Tirdad Zolghadr. De Surinaams-Nederlandse kunstenaar Remy Jungerman. De in Nederland woonachtige Japanse kunstenares Chikako Watanabe. De in Engeland en de VS opgeleide, maar in Malawi woonachtige kunstenaar en dichter Steve Chimombo. Al deze kunstenaars hebben zichzelf en hun vermoede identiteit als onderwerp genomen. Gezien hun persoonlijke geschiedenis een complexe en moeilijk te doorgronden materie, die dus ook complexe en moeilijk te doorgronden kunst oplevert en naast elkaar geplaatst bijna onvermijdelijk leidde tot een enigszins rommelige en veel kanten opschietende tentoonstelling.

Het is kunst die je zonder kennis van de achterliggende verhalen moeilijk kunt waarderen. En dus was de uitgave van een boek Black My Story waarin die verhalen worden beschreven, een logische conclusie van deze tentoonstelling. Niet één boek, maar twaalfhonderd boeken. Want elk boek heeft, onder het motto «you can’t judge a book by looking at its cover» van de in Engeland geboren, maar in Nederland woonachtige vormgever Goodwill een andere titel gekregen. Elk exemplaar van het boek heeft dus een eigen identiteit.

Het boek is mooi en intelligent vormgegeven en alleen daarom al de aanschaf waard. Inhoudelijk is het boek meer een aanzet tot gedachten dan de vertolker van een gesloten filosofie. Begrippen als identiteit en etniciteit nodigen nu eenmaal meer uit tot het stellen van vragen dan tot het trekken van conclusies.