Het einde van de wereld nadert en ik bevind me op een windstil eiland in de Caribische Zee. De hitte is een extra aanwezigheid, een grote dikke vrouw die ons stevig in haar boezem klemt. Scholen zonder airconditioning laten hun leerlingen al om twaalf uur ’s middags naar huis gaan. Politieagenten, secretaresses, winkelverkoopsters en parlementair medewerkers die tijdens hun pauze naar buiten gaan om lunch te halen bij de barbecue in het stadscentrum, zorgen ervoor dat ze traag lopen, en uitsluitend aan de schaduwkant van de straat. Het is Irma, ze heeft alle wind uit de lucht gehaald om de eilanden even verderop plat te beuken met een razernij van oudtestamentische omvang.
Toeristen zijn een speciale mensensoort, en dat geldt in het bijzonder voor toeristen op een tropisch eiland. Ze komen meestal in sets van twee, man en vrouw, alles tussen pasgetrouwd en zo lang getrouwd dat zelfs de dood hen niet meer lijkt te kunnen scheiden (niet in de laatste plaats omdat ze al lang zijn gestorven, maar daarover later meer). Hun resorthanddoeken zijn identiek, net als hun duikbrillen en hun speciale reiskussentjes. Op de parkeerplaatsen van de stranden staan bonte verzamelingen Kia Picanto’s, ze lijken onderdeel van een kermisattractie en het kost niet veel verbeeldingskracht om je voor te stellen dat ze inderdaad op onzichtbare rails zijn vastgeklikt om in onveranderlijke routes het eiland over te rijden.
De meeste toeristen kiezen ervoor om hun strandbedden op de minst schaduwrijke plek van het strand te plaatsen. Zij zijn een speciale mensensoort die de extreme hitte niet als een waarschuwing maar als een uitnodiging beschouwt. Van onder de mangrove kijk ik met verbazing (en een soort bewondering) naar deze vorm van uithoudingsvermogen, die een ijzeren ritme van insmeren, omdraaien, onderdompelen, handdoek recht leggen, opdrogen, insmeren dicteert. Uren aan een stuk gaat dit zo door. De meesten krijgen het zelfs voor elkaar om ruggelings en met uitgestrekte arm wifi te ontvangen op hun telefoons. Liggend skypen ze met de achterblijvers. Ze wapperen met hun ene hand in het rechthoekje dat ze vasthouden met hun andere hand. Ze rusten uit. De ronkende motoren van de militaire vliegtuigen die af en aan vliegen om hulp te bieden aan de getroffen eilanden zijn niet meer dan achtergrondruis.
Twintig jaar geleden verscheen David Foster Wallace’s briljante essay Shipping Out: On the (Nearly Lethal) Comforts of a Luxury Cruise in Harper’s. Wallace was veroordeeld tot een week van absoluut nietsdoen op een high-end cruiseschip dat vanuit Key West een tocht langs de Cariben maakte. Het bleek voor iemand van zijn constitutie een afdaling in de diepten van zowel het ‘primordiale niets’ van de oceaan als zijn eigen existentiële wanhoop. Minutieus gaat hij door de brochure, waarin in extreem effectieve taal wordt geanticipeerd op zowel totale ontspanning als de tegemoetkoming van werkelijk iedere mogelijke behoefte aan vermaak die zou kunnen opborrelen bij de vermoeide reiziger: ‘You will be able – finally, for once – to relax, the ads promise, because you will have no choice. Your pleasure will, for 7 nights and 6.5 days, be wisely and efficiently managed. Aboard the Nadir, as is ringingly foretold in the brochure, you will get to do “something you haven’t done in a long, long time: Absolutely Nothing.”’
Vanuit het kraakheldere water van de Caribische Zee kijk ik naar de horizontalen op het strand. Een diepgebruind meisje met twee vlechten blijkt bij nader inzien een vrouw van in de zestig. Een bleke man heeft een dieprood vierkant in zijn rug gebrandmerkt, het moet zeer doen maar hij houdt moedig stand. Vakantie lijkt hier een oefening in sterven. Het absolute niets wordt gepresenteerd in parelwit en azuurblauw, en dat maakt het niet alleen draaglijk maar zelfs wenselijk. Ik stel me voor dat er aliens landen, precies op dit stukje aarde, en het eerste wat ze zien is al die liggende mensen onder de verschroeiend hete zon. Zouden ze reptielachtigen zien? Vissen op het droge? Voer voor de gieren?
Op de deur van de supermarkt is een vel papier geplakt. ‘Steun Sint Maarten’, staat in zorgvuldige rode viltstiftletters te lezen. ‘Inzameling bij de uitgang. Alles wat houdbaar is, is Welkom. Bliketen-openers. Babyvoeding-luiers. Verbandmateriaal. Pannen. Gereedschap. Bestek. Dierenvoer. Batterijen. Etc etc!!!’
We zitten in het oog van de storm, waar het absoluut windstil is. Irma is afgezwakt maar Maria verzamelt haar krachten. Ergens in de verte vliegt een raket over Japan, maar de wifi op het strand is niet sterk genoeg om de krant te downloaden.