
Rembrandt overleed op 4 oktober 1669 en werd vier dagen later begraven. In het begraafregister van de Westerkerk staat onder ‘de dooden in de maent van Ocktobar’: ‘rembrant van rijn Op de roose graft 15.0-.’, en dat was dan dat.
Er schuilt een merkwaardig en weemoedig genoegen in het zien van zo’n regeltje, netjes neergepend in bruine inkt op bruin papier, dagelijks werk voor de klerk van de kerk. Je kunt er met enige kennis van de context (en enig gevoel voor drama) toch het panorama van ’s schilders leven en dood mee oproepen, en dat is in Rembrandts geval goed mogelijk, omdat hij door zijn ongeregeld huwelijksleven, zijn rommelige geldzaken en zijn neiging om, als het om kwesties van kunst ging, nog al eens het conflict op te zoeken, veel sporen in die archieven heeft nagelaten.
Het Amsterdamse Stadsarchief heeft een tentoonstelling gemaakt van die archiefstukken, en geprobeerd die door een vernuftige augmented reality-toepassing (u krijgt een iPad mee) tot leven te brengen. Dat lukt heel aardig, kinderziektes daargelaten, en vormt zo een mooie en nuttige opmaat voor de drukte van het Rembrandtjaar 2019, waarin u nog flink met de schilder en zijn werk om de oren zult worden geslagen.
Die stukken zijn soms verfrissend gewoon. Op 26 juli 1632 krijgt Rembrandt, net verhuisd van Leiden naar Amsterdam, bezoek van ene notaris Van Zwieten die, omdat de schilder deelneemt aan een beleggingsfonds, moet vaststellen of Rembrandt nog in leven is. Dat is hij. De notaris stelt vast dat de schilder ‘noch fris Clouck ende wel te pas was’, en Rembrandt bevestigt dat: ‘dat is waer ick Ben godt loff in goede Dispositie ende wel te pas’. De testamenten van Saskia en Titus spreken echter boekdelen over de realiteit van ziekte en (kinder)sterfte; de negentien pagina’s lange inventarisatie van Rembrandts goederen na zijn faillissement is een kunsthistorische bron van jewelste, die een uitzonderlijk inzicht geeft in het materiaal dat een kunstenaar in huis had voor het stofferen van zijn stukken.
In geldzaken had Rembrandt het flink achter de ellebogen. Hij laat zijn zoontje Titus op veertienjarige leeftijd al een testament maken, om zo de nalatenschap van zijn eerste vrouw, Saskia, veilig te stellen; hij laat in 1658 ook het huis in de Jodenbreestraat domweg op Titus’ naam zetten. Titus en Hendrickje richtten na het faillissement een eigen bedrijfje op, waar Rembrandt formeel bij in dienst komt, en daarmee wordt zijn werk afgeschermd van zijn schuldeisers.
Deze Titus van Rijn (1641-1668) treedt zo ook enigszins voor het voetlicht. Er is aan hem zelfs een eigen biografie gewijd, door Jeroen Giltaij, maar omdat Titus zo jong overleed, en zelf nauwelijks carrière maakte, is die vanzelfsprekend bescheiden. Giltaij doet een poging vast te stellen of Titus ook zelf geschilderd heeft. Áls dat zo is, dan is er in elk geval geen bewijsstuk voor te leveren. En of die jongens en jongemannen, die her en der in Rembrandts schilderijen opduiken, ook echt allemaal portretten van Titus zijn, is al even moeilijk vast te stellen.
Rembrandt Privé, Stadsarchief Amsterdam, t/m 7 april 2019; amsterdam.nl. Jeroen Giltaij, Titus: Zoon van Rembrandt, Wbooks; wbooks.com