Het aantal Amerikaanse bands dat een nummer of zelfs een plaat opnam om bij te dragen aan de strijd tegen Bush herverkiezing, is enorm. Met Eminems furieuze Mosh als hoogtepunt.
Dan Nederland. Wie zette de rouw om Pim Fortuyn op muziek? Gerard Joling. Hij scoorde eerder met Ticket to the Tropics en No More Boleros. Joling zong At Your Service, een Engelstalig nummer dat zo kort na de moord merkwaardig genoeg al in de verleden tijd was gesteld, alsof het vast vooruitliep op zijn eigen eeuwigheidswaarde: «Our future went so wrong, our innocence was gone».
Maar dat had met popmuziek niets van doen. Het was een uitdrukking van de mate waarin een deel van de Nederlandse society-elite met Fortuyn wegliep. Zo bracht ook Conny Breukhoven een muzikale ode uit, op een dvd met beelden van Pim en haarzelf, wandelend over het strand. Uit Villa Felderhof. Voor wie het had gemist, of nog eens wilde zien.
Of engagement popmuziek kwalitatief goed doet, dat is een debat op zichzelf. Maar pop in Nederland onttrekt zich niet alleen aan de waan van de dag, maar überhaupt aan de stand van het land. En in de uitzonderingen gaat het om Nederland voorzover we het samen doen. Het Nederland waar we elkander respecteren en waar verdraagzaamheid heerst. Zoals het duo Fluitsma en Van Tijn het bezong in het in ieder geval getalsmatig inmiddels achterhaalde 15 miljoen mensen: «15 miljoen mensen op dat hele kleine stukje aarde/ Die moeten niet dat keurslijf in, die laat je in hun waarde». Lodewijk de Waal laat op de FNV-site weten dat dit zijn favoriete Nederlandse nummer is: «Het is een heel sterke tekst.»
Volgens De Waal vast ook een heel sterke tekst, zó sterk dat de schrijver ervan hem onlangs op het «verbroederingsfestival» Stay Close in Amsterdam 21 jaar na de oorspronkelijke aanleiding (de moord op Kerwin Duinmeijer) nog eens kwam zingen: Zwart-wit van Frank Boeijen: «Denk niet zwart-wit/ Maar in de kleur van je hart». Met de nog steeds fascinerende metafoor: «Wie wil er bloed op de achterbank van de realiteit».
Die achterbank van de realiteit heeft nog niet echt veel Nederpopteksten opgeleverd. Als ze er zijn, dan in de underground van de popcultuur, of nog dieper: alleen op internet.
Theo Maassen haalde veel publiciteit met Doodsbedreiging, waarin hij het recht op onbeperkte vrijheid van meningsuiting hardhandig opeiste. Hij is dan ook geen popzanger, maar een cabaretier die een rapnummer uitbracht.
Het Amsterdamse Osdorp Posse veroorzaakte in 1989 ophef met Moordenaars, een nummer met een behoorlijk gewelddadige tekst. Tegelijk was dit nummer voor de Osdorp Posse wat Pitface voor Herman Brusselmans was: meer een cartooneske stijloefening dan de essentie van een oeuvre. De categorie mensen die er aanstoot aan nam, hoort tot het type waar de knipoog in andere uitingen van populaire cultuur (clips, games) doorgaans ook aan voorbij gaat. Def P schrijft tot op de dag van vandaag scherpe teksten (hij ging later tekeer tegen «uitkeringslijers» en religie: «Godvoordomme, God is voor dommen!») maar heeft inmiddels met zijn taalkunst zoveel krediet opgebouwd dat hij in zekere zin tot het establishment hoort, al zal hij nog steeds walgen van die term. Dat geldt ook voor de Limburgse punkband De Heideroosjes. Zanger Marco Roelofs bezingt zowel zijn visie op Srebrenica als het ongenuanceerde anti gevoel van een puber («Ik wil niks! Ik schijt op alles wat ik moet»), maar als het erop aankomt kan iedere organisator van een benefiet hem bellen. Komt-ie. Net als Def P. En zanger Bazz van het eveneens onder geheel eigen voorwaarden in de popindustrie opererende Van Katoen. Hun woede op papier en podium is oprecht en overtuigend, maar de relativering is er ook (want allen dertiger inmiddels), en de boosheid staat in dienst van het soort engagement dat we al kennen. Uiteindelijk staan er alleen kilos wiet en twee decennia tussen Roelofs en Armand.
Is de relativering afwezig en de context on bekend, dan veert het land op. De Marokkaanse rapper Raymzter met zn single Kut Marokkanen («Ze willen ons zwart maken als ze over ons praten/ We hebben ze niks gedaan en toch nog willen ze ons haten»), dát was pas schrikken. Ze? We? Op dat hele kleine stukje aarde?
Rapgroep De Spookrijders kreeg van de politie de schuld van de rellen op het Mercatorplein in 1999. Een boze politie: voor een gemiddelde hiphopper is het een opsteker (rapper Ice T bouwde er zo ongeveer een carrière op, waarin hij later als acteur onder meer politieagenten speelde), maar voor Nederland was het even wennen. Aan de Haagse rappers van DHC, die hun muziek via internet verspreiden, wil niemand wennen, daar worden vooral maatregelen tegen genomen. Ze moesten zich op het politiebureau verantwoorden voor hun Hirsi Ali Diss («kankerhuisneger»). Voor Theo Maassen reden om zijn Doodsbedreiging op te nemen, dat wél werd uitgebracht door een platenmaatschappij en gedraaid op de radio.
Je hoeft geen visionair te zijn om de komende jaren de opkomst van vele DHCs te voorzien. In de Verenigde Staten is de mainstream van hiphop vrijwel volledig in de ban van decadentie, maar daar kennen ze hun DHC-achtigen al jaren. Ieder zijn stroming, ook rednecks hebben immers hun eigen favoriete weinig verfijnde muziek. Maar in Nederland is ook die kant niet ontwikkeld. De LPF-rock en Wilders-country bestaan niet, dus dan is het schrikken wanneer de AEL-hiphop er wél blijkt te zijn.
Het leverde hem alleen uit eigen parochie applaus op, maar Steve Earle deed het wel: zich proberen te verplaatsen in de Amerikaanse moslim John Walker, die aan de zijde van de Taliban vocht in Afghanistan. Het zal lang wachten worden op de Nederlandse rockzanger die zich waagt aan de Abdul-Jabbar van de Ven-blues. Dat zou een mooie taak zijn voor André Manuel, of voor Henk Westbroek, die met zinsneden als: «Eén keer trek je de conclusie/ Vriendschap is een illusie» en: «O, was ik maar een gijzelaar/ Dan stond mijn eten altijd klaar» zijn eigen zelfkant al vaker hardop onderzocht. Tegelijk was hij niet te beroerd om het alternatieve volkslied Alles kan een mens ge lukkig maken («Een eigen huis/ Een plek on der de zon/ En altijd iemand in de buurt die van me houden kon») voor René Froger te schrijven.
De meest ideale verbeelding van het nieuwe Nederland was het afgelopen jaar het enorm succesvolle duet van Marco Borsato en Ali B. Zo zien en horen we het graag in dit land: een nummer met wat tegelteksten («Het hartje van een kind is zo breekbaar als porselein»), een stukje betrokkenheid («Want als wij niets doen dan is hun leven verloren»), een onweerspreekbare moraal en het type zinnen dat de top van de Nederpop karakteriseert. De zinnen van het kaliber «geen idee waar het over gaat, maar het klinkt diep»: «Als er nooit meer een morgen zou zijn/ En de zon viel in slaap met de maan/ Heb je enig idee wat het met je zou doen?» En dat allemaal voor WarChild, gezongen door het oude rolmodel en het nieuwe: de Nederlandse Marokkaan uit vleesgeworden Legoland Almere. Dat ook Ali B. nu onderwerp is van een nummer van DHC is onvermijdelijk. Hij is de Aboutaleb van de pop. Acceptatie door een nieuwe groep betekent automatisch uitgekotst worden door een deel van de oude, dat is de tragiek van het rolmodel. Feit is dat Ali B. op zijn in eigen beheer opgenomen debuutalbum het straatleven eert («Hardcore dat is waar we voor staan/ Het zijn de wetten van de straat/ Ik ben een Thugmarokkaan!») en altijd op luide toon het r-woord voor Marokkanen opeist, maar tegelijk de zelfkritiek niet schuwt. Dus zou hij zich volgens DHC vergissen als hij denkt «dat de kogels je zullen missen». Zo gaat het in hiphop, maar zo ging dat nooit in de Nederpop. Die twee gaan inmiddels al wat jaren samen, maar dat blijft blijkbaar wennen.
Het zijn de Ali B.s, DHCs en Raymzters die zicht geven op de botsende waarden van het nieuwe Nederland, niet de gevestigde helden der Nederlandse popmuziek. Want in de traditionele Nederpop betekent de «achterbank van de realiteit» een kerstsingle voor troeteltuig De Tokkies. «Het is alles kerst wat de klok slaat/ Maar ik sta in de kou, mijn huis dat moest ik uit/ Ik laat mij echt hier niet langer ondersneeuwen/ Dus wij gaan er lekker tussenuit».