
De HBO-film Hemingway Gellhorn, uit 2012, begint met de gerenommeerde oorlogsjournaliste Martha Gellhorn die op camera geïnterviewd wordt. Ze is op leeftijd en haar zware stem die decennia van sigaretten en sterke drank doet suggereren is duidelijk niet die van de actrice die haar speelt, Nicole Kidman. ‘Ik was de slechtste bedpartner op vijf continenten’, zegt ze. Seks en liefde, het innerlijke leven, interesseerden haar niet. ‘Ik ben altijd geïnteresseerd geweest in wat er aan de buitenkant gebeurt. Actie.’
De actieman in kwestie heet Hemingway en wordt gespeeld door Clive Owen, een Engelse acteur die een kop groter moet zijn dan Hemingway was. Owen heeft een diepe, sonore stem (Hemingway’s stem werd vaak omschreven als wat schril) en heeft speciaal voor de gelegenheid een stoere, vierkante snor laten staan. De eerste keer dat we hem zien in de film slaat hij een haak in een spartelende zwaardvis. Bloed spat op. ‘Everything dies’, zegt de schrijver tevreden.
Even later wordt de zwaardvis opgehangen in de bar Sloppy Joe, in Key West, Florida. Net als Hemingway alcohol ritueel over de dode vis giet en het aflikt, komt Gellhorn binnenlopen. Gadver, denkt ze. Wie is die zweterige, vieze man? Weet u dat niet, dat is de beroemde Hemingway!
In James R. Mellows biografie Hemingway: A Life Without Consequences (1992) wordt beschreven hoe een vriend van Sloppy Joe naar Hemingway’s huis gaat, waar zijn (tweede) vrouw Pauline op hem stond te wachten. Hij wordt opgehouden door een fan, zei de vriend, ‘a beautiful blonde in a black dress’. In de film draagt ze een zachte broek waar haar billen prominent in uitkomen, iets waar ze zich heel bewust van lijkt, want ze buigt wel heel diep voorover om naast hem tegen de bar aan te leunen. In de film is ze geen fan, maar hebben ze meteen een bevlogen gesprek over de situatie in Spanje waar zojuist de Burgeroorlog is uitgebroken. Hemingway zegt elke zin ‘goddamn’ of ‘fuck’ en schenkt de glazen weer vol nog voordat ze goed en wel leeg zijn.
Volgens Mellow waren Gellhorn en Hemingway al minnaars voordat ze naar Spanje vertrokken, in de film worden ze dat pas in Madrid. Hun eerste vrijpartij is waarschijnlijk het hoogtepunt van de film. In het half uur daarvoor is al een hele stoet beroemde personages voorbij gekomen, van de Nederlandse filmmaker Joris Ivens tot de oorlogsfotograaf Robert Capa. Iedereen praat in oneliners, iedereen zegt precies de dingen waarmee ze later beroemd zijn geworden. In het beroemde hotel Florida in Madrid daagt Hemingway een Russische generaal uit tot een potje Russische roulette. Waarom niet? Alles is stoer in factor tien. En dan wordt het hotel beschoten en rent Hemingway in badjas naar Gellhorns kamer om haar te beschermen. Zijn badjas valt open, ze kijken elkaar diep in de ogen en de natuur neemt het over.
De seksscène is iets uit een bouquetreeks, het is er eentje die zelfs E.L. James net iets té zou hebben gevonden. Terwijl de vlammen tegen hun ramen slaan, kronkelen de schrijver en de oorlogsjournaliste op bed. Terwijl de bommen inslaan, terwijl een voltreffer het halve plafond naar beneden doet komen, gaan ze door. Of ze nu de slechtste bedpartner op vijf continenten was of niet, Gellhorn werkt zich met Hemingway naar een voorbeeldig gelijktijdige climax toe.
Gedachteoefening: probeer eens één andere schrijver te bedenken over wie een dergelijke seksscène gemaakt zou kunnen worden als zijn of haar leven zou worden verfilmd.
Een schrijver gaat dood, maar zijn boeken blijven leven. Dat is het ideaal. In de praktijk wordt het merendeel van de schrijvers natuurlijk vergeten (traanemoticon). Soms worden er straten naar ze vernoemd, of literaire prijzen, maar zijn hun boeken al lang niet meer in druk. Soms houden vakgroepen hun werk in de academische marge in leven, soms blaast een biograaf een overleden schrijver een zucht nieuw leven in. Heel soms beleeft een schrijver een vangoghiaans lot en verkoopt hij postuum aanzienlijk beter dan hij bij leven ooit heeft gedaan – denk aan John Williams’ Stoner, Hans Fallada’s Alleen in Berlijn of Ida Simons’ Een dwaze maagd.
Er is nog een buitencategorie, waar misschien Hemingway de enige inzittende van is. Dat is die van de schrijver wiens leven beter onthouden wordt dan zijn boeken.
Hemingway is een schrijver die in de culturele beleving bijna is losgezongen van zijn boeken. Hemingway staat voor bohémien Parijs, Hemingway staat voor boksen, voor vissen, voor stierenvechten, voor stevig drinken, voor vrouwen, voor oorlog. Hemingway staat voor een avontuurlijk, authentiek soort leven dat nu bijna niet meer te leven valt, maar waar talloze reclamecampagnes en Instagram-accounts graag op inspelen. En toch is die reputatie ook een reden om zijn boeken niet te lezen: in een lijst van ‘80 boeken die geen vrouw zou moeten lezen’ nam de Amerikaanse essayiste Rebecca Solnit in één moeite door het hele werk van Hemingway op. Want ‘als je je kunst modelleert naar Gertrude Stein dan zou je geen homofobe, antisemitische misogynist moeten zijn. En omdat grote dieren doodschieten nooit gelijk zou moeten staan aan mannelijkheid. Dat hele geweer-penis-dood-ding is zo zielig.’
Solnit heeft een punt. Volgens alle moderne mores is Hemingway een dinosaurus. Iemand die vrouwen niet heel serieus wilde nemen en ook zijn persoonlijke correspondentie lardeerde met vrouwonvriendelijke opmerkingen. In verschillende van zijn romans, met name The Sun Also Rises, staan nogal wat antisemitische opmerkingen, al kun je daarbij zeggen dat er anti-alles opmerkingen in staan. Dat is nu eenmaal de moraal van zijn personages. En inderdaad, de manier waarop hij schreef over wat hij ‘gevoelige’ mannen vond grenst behoorlijk aan het homofobe. Maar toch, terwijl de legende larger than life is, kun je in elke boekhandel met een Engelstalig hoekje een volle plank van zijn romans aantreffen. Hoe overleefde de Hemingway-mythe de decennia?
De grootste aanslag die ooit op de Hemingway-mythe werd gepleegd, verscheen in de gezaghebbende kolommen van The New Yorker, in een lang profiel van de beruchte journaliste Lillian Ross. De eerste zinnen: ‘Ernest Hemingway, who may well be the greatest living American novelist and short-story writer, rarely comes to New York. He spends most of his time on a farm, the Finca Vigia, nine miles outside Havana, with his wife, a domestic staff of nine, fifty-two cats, sixteen dogs, a couple of hundred pigeons, and three cows.’
Op het moment dat het artikel verscheen, in het nummer van 13 mei 1950, was Hemingway de beroemdste schrijver ter wereld. De lezers van The New Yorker hoefden niet verteld te worden over zijn frontervaringen in de beide Wereldoorlogen en de Spaanse Burgeroorlog; ze wisten van zijn huwelijken, want daar schreven de bladen graag over; ze wisten dat hij op Cuba woonde, viste, zo nu en dan op safari ging en groot wild schoot. Niemand twijfelde eraan dat de stille tragische helden van zijn romans stand-ins waren voor de auteur zelf. Wat Ross’ artikel liet zien, was de Ernest Hemingway te midden van zijn persoonlijke kring. Het stuk (in een bundeling The New Yorker-profielen, Life Stories, neemt het 22 pagina’s in beslag) begint ermee dat Ross meneer en mevrouw Hemingway (Mary, nummer vier) ophaalt van het vliegveld, en vervolgens een paar dagen met ze optrekt. Ze kopen een jas bij Abercrombie Fitch, ze bezoeken het Metropolitan Museum waar hij de Goya’s en Breughels wil zien, ze ontvangen allerlei schrijvers, redacteuren en sterren in hun hotel – zoals Marlene Dietrich, die hij nog kende uit Europa.
‘Papa, je ziet er geweldig uit’, zegt Dietrich.
‘Ik heb je gemist, dochter’, zegt Hemingway.
Het hele stuk van Ross gaat het zo door. Je kunt het bijna niet anders dan met je tanden op elkaar gebeten van plaatsvervangende schaamte lezen. Ross schrijft verbatim de babytalkgesprekjes op die het echtpaar heeft; Mary noemt hem consequent dweperig ‘papa’, Hemingway spreekt soms over zichzelf in de derde persoon enkelvoud, in gekke, ongrammaticale zinnen. ‘Book too much for him. Book start slow, then increase in pace ’till it becomes impossible to stand.’ Hij heeft voor iedereen bijnamen. ‘The Kraut’ voor Dietrich, ‘Mouse’ voor zijn zoon Patrick, en de gerenommeerde uitgever Charles Scribner is steevast ‘Charlie’. Hemingway is een karikatuur van zichzelf. Toen het artikel verscheen, was de eerste reactie van zijn vriend en latere biograaf A.E. Hotchner een duidelijke: ‘Je bent geruïneerd!’ Hemingway nam zich voor nooit meer interviews te geven, iets waar hij zichzelf niet aan zou houden.
Het stuk moet een extra klap in het gezicht zijn geweest, omdat hij zich in de naoorlogse jaren meer dan ooit bezighield met zijn imago. Zijn literaire marktwaarde was in de late jaren veertig namelijk niet heel hoog. Hoewel hij nog geen vijftig was, begon hij voor de letteren een beetje aan te voelen als iets uit een ander tijdperk. In zijn vijfdelige biografie (1987-1999) schrijft Michael S. Reynolds dat in 1947 ‘Hemingway al zes jaar geen boek meer had gepubliceerd, en het volgende nog drie jaar op zich zou laten wachten. In 1940 was hij een leeuw onder schrijvers; in 1947 was hij op weg een historisch artefact te worden, een reliek van de Lost Generation, wiens vroege werk inmiddels tot de academische canon begon door te dringen.’ Hij was misschien de bekendste levende Amerikaanse schrijver en zijn laatste roman, zijn Spaanse Burgeroorlog-epos For Whom the Bell Tolls, was in 1940 een enorme commerciële hit geweest, de critici liepen al een stuk minder met hem weg dan voorheen.
Wat nog eens benadrukte dat hij misschien meer van vroeger was dan van nu was dat een hele kluit biografen zich die jaren bij hem meldde. Hemingway had altijd gezegd persoonlijke biografieën te verafschuwen, maar hij liet journalisten en historici toch overkomen naar Cuba, waar hij uitgebreid met ze sprak. Volgens Michael S. Reynolds begon hij hier warm te draaien voor zijn eigen mythologie: hij vertelde verhalen over de oorlog, over jagen in Afrika, over de vriendschappen met beroemde kunstenaars en schrijvers in het Parijs van de jaren twintig. Letterkundigen over wie hij hoorde dat ze aan studies over hem werkten, konden op sturende brieven rekenen.
Want het was meer dan alleen zijn levensverhaal vertellen. Hij cultiveerde het. In toenemende mate maakte hij zijn anekdotes vetter, zijn roddels over concurrerende schrijvers vuiger, hij vertelde dat hem dingen waren overkomen die eigenlijk iemand anders waren overkomen. ‘He was leaving a confusing trail of truths, half-truths and outright fantasies’, schrijft Reynolds. En niet alleen voor eventuele biografen, maar voor iedereen die het wilde horen, iedereen die hij een brief schreef of die toevallig naast hem zat in de kroeg.
Waar kwam deze egomanie vandaan? Op de eerste plaats lijkt het een reactie op de canonisering van zijn vroeg overleden generatiegenoten: Thomas Wolfe stierf in 1938, F. Scott Fitzgerald in 1940, Gertrude Stein in 1946, de beroemde redacteur Max Perkins in 1947. Hij wilde zeker zijn dat zijn plaats naast hen veilig was, en tegelijk vreesde hij dat hij zich misschien maar al te snel bij hen zou voegen. Uit tal van brieven en dagboeken uit die tijd blijkt dat Hemingway zich druk maakte om zijn gewicht en zijn hypertensie, hij was onrustig over de medicijnen die hij moest slikken tegen zijn hoge bloeddruk die bijverschijnselen hadden die potentieel gevaarlijk waren voor iemand – zoals hij – met een aanleg voor depressie en paranoia. Hij twijfelde of hij ooit een beter boek zou schrijven dan For Whom the Bell Tolls – hij was onzeker over zijn toekomst, en daarom greep hij terug op het verleden.
Precies op deze zelfcultivering werd hij afgerekend, toen in 1950 zijn volgende roman verscheen: Across the River and into the Trees. Het is het verhaal van een oude kolonel die na de oorlog terugkeert naar Venetië, waar zijn negentienjarige minnares op hem wacht, Renata. Ze hebben seks in een gondel, de kolonel klaagt over allerlei beroemde generaals en zegt gezwollen dingen over het leven en de dood. De ontvangst was een bloedbad. In Amerika alleen al ontving het meer dan 150 negatieve recensies, tegenover een handjevol positieve. De meest gehoorde klacht was dat het leek alsof de auteur een parodie op zijn eigen stijl had geschreven; ‘a parody so biting that it virtually destroys the mixed social and literary legend of Hemingway that has now endured for three decades’, oordeelde een recensent van Commentary.

Stel nu dat Hemingway na de dramatische ontvangst van Across the River and into the Trees in een ravijn van een depressie was beland en toen al zelfmoord had gepleegd – werden er dan nu nog speelfilms over hem gemaakt? Hadden we dan nu nog over hem gesproken?
In de eerste grote biografie die na zijn dood werd gepubliceerd, van Carlos Baker in 1969, bleek al dat Hemingway ten tijde van Across the River te groot was geworden om te redigeren; hij accepteerde nauwelijks nog commentaar van meelezers, zozeer dat zijn vrouw Mary haar bezwaren maar voor zich had gehouden. Hemingway zwolg over het mislukken van zijn roman, misgunde zo’n beetje elke andere schrijver zijn of haar succes. Toen zijn generatiegenoot William Faulkner in 1949 de Nobelprijs voor literatuur won, stuurde hij een telegram om hem te feliciteren, maar zei tegen iedereen die het wilde horen dat hij neerkeek op het instituut en vond dat de Zweedse Academie altijd de verkeerde schrijvers beloonde. Faulkner wist hoe Hemingway over de prijs dacht, en beantwoordde het telegram niet.
Faulkner had een omgekeerd soort carrière gehad als Hemingway. Hij bleef altijd in de buurt van waar hij geboren was, het Diepe Zuiden van de Mississippi, waar hij zijn experimentele, modernistische romans schreef in de jaren twintig en dertig. In de jaren veertig waren die romans alweer uit druk en moest hij allerlei klusjes doen om zich te onderhouden – bijvoorbeeld als scriptschrijver van To Have and Have Not, naar een roman van, inderdaad, Ernest Hemingway. Maar critici herontdekten zijn romans en opeens streefde hij in aanzien zijn tijdgenoten voorbij, tot het Nobelcomité blijkbaar niet om hem heen kon.
Faulkners acceptatiespeech in Zweden vervult een centrale rol in The Age of the Crisis of Man: Thought and Fiction in America, 1933-1973 (2015), van Mark Greif, een studie naar hoe het humanistische idee van de ‘universele mens’ centraal stond in de naoorlogse literatuur. Faulkner zei dat in deze tijden van de atoombom jonge schrijvers hoopvol moesten blijven: ‘Het is te makkelijk om te zeggen dat de mens onsterfelijk is simpelweg omdat hij het wel zal uithouden. Ik weiger dit te accepteren. Ik geloof dat de mens het niet alleen zal uithouden; hij zal zegevieren. Hij is onsterfelijk, niet alleen omdat hij als enige wezen een onuitputtelijke stem heeft, maar omdat hij een ziel heeft, een geest die in staat is tot compassie en zelfopoffering. (…) De stem van de dichter is er niet enkel om de staat van dienst van de mens te registeren, maar het kan een van de pilaren zijn die hem steunen om hem te doen zegevieren.’
Volgens Greif was de speech, van december 1950, een schot in de roos, omdat het een breed gedragen humanistisch ideaal verwoordde en in feite de romanschrijver een hoopgevende taak gaf in een wereld die na Auschwitz moreel op nul moest beginnen. De speech werd in talloze bladen afgedrukt en had een aanzienlijke invloed. Niet op de laatste plaats bij Ernest Hemingway, die zei dat hij de speech maar niets vond, maar die hem toch triggerde. Later zou hij tegen een journalist zeggen dat hij meteen wist dat Faulkner de speech nooit in een roman zou weten te overtreffen, maar: ‘Ik wist ook dat ik een beter en eerlijker boek zou kunnen schrijven dan zijn speech, zonder alle trucjes en retoriek.’
Het boek dat Hemingway zou schrijven was een dun boek, zo’n 120 bladzijden. The Old Man and the Sea. Het is het verhaal van een oude visserman die al tijden geen grote vis heeft gevangen maar toch in zijn eentje de zee opgaat, eindeloos gevecht levert tegen een enorme marlijn, na dagen strijd het beest doodt, en moet toekijken hoe haaien het karkas leegvreten terwijl hij uitgeput terug naar de haven roeit. De visserman heeft verloren, maar heeft zijn eer gered.
Natuurlijk kun je het boek wel als een symbool lezen – en de visserman zien als Hemingway, en de marlijn als zijn schrijven, de haaien als zijn critici – maar zoals Greif het uitlegt viel de abstracte, humanistische moraal perfect in zijn tijd. Hemingway geeft een paar gegevens van de visser, dat hij Santiago heet, dat hij van de New York Yankees houdt en in zijn jeugd leeuwen heeft gezien, maar verder is hij blanco. Hij staat symbool voor ons allemaal. Maar de waarde van Santiago de visserman was groter dan dat hij aan een of ander humanistisch ideaal voldeed. Door over Santiago te schrijven, schreef Hemingway nadrukkelijk niet over zichzelf. Met terugwerkende kracht kun je stellen dat Hemingway met The Old Man zichzelf overwon, afstand kon nemen van zijn eigen mythe waar hij zelf de voornaamste gelovige van was geworden. En doordat hij zelf afstand deed van zijn karikatuur, kon het publiek die weer omarmen.
Life Magazine publiceerde de hele novelle in het nummer van 1 september 1952. Er werden vijf miljoen exemplaren van het blad verkocht, critici waren weer laaiend enthousiast en het leidde Hemingway naar de Pulitzerprijs. Twee jaar later kreeg Hemingway zelf het telefoontje uit Zweden. Het Nobelcomité roemde The Old Man met naam en toenaam in het juryrapport. Toen Hemingway, die altijd gezegd had zo’n hekel aan de Nobelprijs te hebben, de telefoon ophing, haastte hij zich naar zijn vrouw: ‘Ik heb het ding! Ik heb het ding!’
Ernest Hemingway
Geboren in het chique en conservatieve Oak Park, Illinois. Zijn vader was een arts, zijn moeder een muzikant.
Reageert op een oproep van het Rode Kruis om ambulancechauffeur te worden aan het Italiaanse front. In juli raakt hij zwaargewond bij een mortierinslag.
1919-1921. Begint journalistieke verhalen te
schrijven voor de Toronto Star vanuit Chicago. Trouwt voor het eerst, met Hadley Richardson.
Verhuist naar Parijs, waar hij bevriend raakt met expatschrijvers als F. Scott Fitzgerald, Gertrude Stein, James Joyce en Ezra Pound, en met kunstenaars als Pablo Picasso en Joan Míro.
Nadat Hadley een koffer vol verhalen van hem kwijtraakt, publiceert hij In Our Time, een bundeling korte verhalen die in de VS lyrisch wordt ontvangen. ‘Hard and clean, his very prose seems to have an organic being of its own’, schrijft The New York Times.
Publiceert The Sun Also Rises, over een groep verveelde, feestende bohémiens die van Parijs naar Pamplona reizen om het stierenvechten te zien. Ontvangt wederom laaiende recensies.
Verlaat Hadley voor Pauline Pfeiffer, voor wie hij zich tot het katholicisme bekeert. Ze vestigen zich in Key West, Florida.
Hemingway’s vader pleegt zelfmoord.
Na zeventien keer het slot herschreven te hebben, publiceert hij A Farewell to Arms, waarin hij zijn ervaringen aan het Italiaanse front verweeft.
1930-1936. Reist veelvuldig en neemt
– als inmiddels sterauteur – lucratieve schrijfopdrachten aan over bijvoorbeeld
het Spaanse stierenvechten (Death in the Afternoon, 1932) en jagen in Oost-Afrika (Green Hills of Africa, 1935).
Reist naar Spanje om verslag te doen van de Burgeroorlog en raakt geïnvolveerd met de oorlogsjournaliste Martha Gellhorn, voor wie hij Pauline verlaat en met wie hij in 1940 trouwt.
Verhuist met Martha Gellhorn naar Cuba, waar hij zijn grote roman over de Spaanse Burgeroorlog schrijft, For Whom the Bell Tolls.
1944-1945. Doet verslag van de Tweede
Wereldoorlog, is aanwezig bij de D-Day-landingen maar mag van het leger het Normandische strand niet op. Hij is te beroemd om het risico te lopen. Is niettemin wel een van de eerste Amerikanen die Parijs bereikt. Krijgt een affaire met TIME-journaliste Mary Welsh, waarop Martha Gellhorn hem verlaat.
Publiceert Across the River and into the Trees, zijn eerste roman die door de pers de grond in wordt geschreven.
Eerherstel met zijn novelle The Old Man and the Sea, waarvoor hij de Pulitzerprijs krijgt.
Krijgt het verlossende telefoontje dat hij de Nobelprijs heeft gewonnen – na twee vliegtuigongelukken in Afrika is hij echter te zwak om de prijs persoonlijk in ontvangst te nemen.
Na Cuba te hebben verlaten voor het stille Ketchum, Idaho, stort hij wegens zijn slechte gezondheid en een aanhoudende writer’s block van depressie in depressie. Daags na ontslagen te zijn uit een kliniek waar hij elektroshoktherapie onderging, pleegt hij in de vroege ochtend van 2 juli zelfmoord met zijn favoriete jachtgeweer.