Maaike Neuville (september 2022) – zoek jezelf, zuster © Kaat Pype

Een actrice heeft talloze vrouwen gespeeld. Ze waren lijdzame slachtoffers of liefdesobjecten, zonder uitzondering door mannen geschreven. Maar nu is Ada Peeters 39 en beseft ze dat zij ook mag schrijven, over wat er écht in die vrouwelijke personages omgaat. ‘Zij schrijft zij.’

Nu is ze dus onderweg om het stuk te spelen dat zij zelf heeft geschreven. Ze is maker, geen mannenmuze meer. En toch wordt ze ingehaald door herinneringen aan mannen die haar in hun bezit hebben genomen, bespeeld, en daardoor geschonden. De vader van een oppasgezin, de charmante docent, de handtastelijke therapeut…

Actrice Maaike Neuville schreef haar debuutroman Zij. misschien wel met dezelfde reden als Ada heeft om haar toneelstuk te schrijven: om een stem te geven aan een vrouw die tot nu toe stil was. Ada worstelt in de trein, backstage en op het podium met de vraag wat grensoverschrijdend gedrag precies is. De theaterdocent wilde zij zelf hebben, al was hij een foute vent met een wit bankstel en zij pas net een volwassene; ze was verliefd en heeft het zelf gewild – daar neemt ze de volledige verantwoordelijkheid voor. Toch zit er iets niet goed, dat kan iedereen zien.

‘Welke nacht heeft zich ongemerkt kunnen plooien rondom alles wat ik doe zodat ik, als vrolijk opgevoede volwassen vrijgevochten vrouw alsnog met strakke boeien in deze trein zit?’ Het antwoord is, om het kort samen te vatten: het patriarchaat, de vrijheid die mannen voelen om zich aan vrouwen te goed te doen.

Maar er is nog iets anders wat Ada van strakke boeien voorziet en haar denken beperkt, en het is nog maar de vraag of ze dat zelf door heeft. Het hele boek lang is Ada op zoek naar een manier om zichzelf te definiëren: wie is ze, wat drijft haar, hoe komt dat, en wie kent haar nou echt? De roman begint met een scène waarin Ada traag ieder stukje van haar lichaam betast, behalve ‘één stukje van ons lichaam waar we maar met moeite zelf bij kunnen’, namelijk ‘de achterkant van ons hart’. Het frustreert haar dat zijzelf een onkenbare kern heeft, en ze poogt op alle mogelijke manieren om die kern wel te leren kennen.

Fysiek manifesteert zich dat als een neiging om steeds op zoek te gaan naar haar spiegelbeeld: ‘De spiegel van de lift (…) toont mij hoe ik mezelf wil zien.’ ‘Ik zoek mezelf in de reflectie.’ ‘Ik spoel door, kijk naar mezelf in de spiegel.’ ‘Ik kijk in de achteruitkijkspiegel (…) ik wil weten of ik er nog ben.’

Hoe belangrijk is het om ‘werkelijk’ gekend te worden?

Ada doet ontboezemingen, besluit dat ze ‘misschien wel depressief’ is, graaft in het verleden: was het de zwijgzame vader, was het de moeder die zichzelf voor het gezin wegcijferde, de suïcidale oom? Ze vermoedt diepe verlangens bij zichzelf die ze niet kan verwezenlijken doordat ze ze niet kent.

Niet alleen zij kan zichzelf niet goed zien, anderen kunnen haar ook niet zien: de verhouding met de docent komt nog problematischer op haar over doordat hij haar niet ‘werkelijk kent’, en over haar fans, vrienden en collega’s maakt ze zich zorgen dat ze niet ‘voorbij haar rechte rug’ kunnen kijken, dat niemand ‘iets vermoedde van de oorlog die zich voltrok tussen de wervels’.

Was er maar iemand die haar zonder woorden begreep, ‘iemand die geen uitleg nodig heeft, geen zinnen in de juiste volgorde. Dan zeg ik: alsjeblieft, mijn brein. En dan zegt die iemand: ja… ja… o, ja, natuurlijk!’ Tevens maakt ze zich zorgen dat ze te afhankelijk is van de bevestiging van anderen, en ‘als de wind van de bevestiging is gaan liggen, wie is zij dan nog?’ Ik ben Ada Peeters, zegt ze af en toe tegen zichzelf, en op een elektriciteitshuisje ziet ze een sticker: J’existe.

Maar hoe belangrijk is het nou echt om ‘werkelijk’ gekend te worden? Door jezelf of door een ander? Dat is de vraag die bij mij opkomt als ik Ada verstrikt zie raken in oeverloze zelfverkenning, zelfdefiniëring en zelfmythologisering. De pen die zij uiteindelijk oppakt, om bij wijze van bevrijding haar eigen verhaal op papier te zetten, bezorgt haar helemaal geen vrijheid. Ze raakt juist opgesloten in een vraagstuk dat niet tot actie aanzet maar tot stagnatie. Ze zegt het zelf, ze bevindt zich op een punt in haar leven ‘waarop er niet meer genoeg overblijft om nog iemand te worden, maar ook niet genoeg gebeurd is om al iemand te zijn’. Ze is zo geobsedeerd door het idee van een ‘iemand’ dat ze dat hele ‘gebeuren’ op de tweede rang zet. Terwijl wat er gebeurt, wat een mens meemaakt en doet, nou juist die kern van de zelf vormt die zij zoekt, en niet andersom.

Dit alles is opgeschreven in lange, weifelende zinnen die over hele bladzijdes klotsen, eerste, tweede en derde persoon soms lukraak door elkaar. Wellicht is het een natuurgetrouwe weergave van het nerveuze brein van Ada – de vage onbestemdheid, vage voorbestemdheid, en de vage taal die wordt gebruikt om die gevoelens te beschrijven. Bovendien bedient de schrijfster zich, in een boek over de ondergesneeuwde aspecten van de vrouwelijke ervaring, van het ergste vrouwencliché aller vrouwenclichés: het menstruatiebloed dat op een veelbetekenend moment langs de benen stroomt.

Wat een interessante nuancering had kunnen zijn van het beeld dat we hebben van seksueel geweld, blijft helaas steken in dagboekachtig pathos. Kom op, Ada, denk je als lezer, laat je zelfbeeld en je verleden even voor wat ze zijn. En ga dan schrijven.