Haar eigen gevoel is haar grootste inspiratiebron. Uit 1991 stamt haar uitspraak: ‘Ik ben een ontzettende tobber, moet ook erg veel huilen, maar ik vind het een fascinerende bezigheid mezelf uit te vinden.’ Roosens publieke persona dwingt iedereen die naar haar voorstellingen kijkt of haar uitspraken in talkshows en interviews beluistert tot een keuze. Haar fans bewonderen haar om haar openheid en noemen haar een integer gevoelsmens. Haar critici ergeren zich wild aan haar New Age-gebabbel. Zelf noemt zij haar overheersende drukte op het podium en in het dagelijks leven ‘aanstelleritis, die ik af en toe nodig heb’.
Adelheid Roosen is 36. Zij werd geboren in Breda, groeide op in Ulft en Doetinchem, studeerde een jaar Frans en meldde zich stiekem aan voor de Utrechtse Academie voor Expressie door Woord en Gebaar, een school die opleidt tot docent dramatische vorming. Het was eind jaren zeventig, buiten woedde de punk. ‘En ik heb ook meteen hoge hakken gekocht, een strakke spijkerbroek en lippenstift’, herinnert Roosen zich uit die tijd, waarin zij zich losmaakte van haar brave ouderlijk huis.
DE EERSTE KEER dat Roosens naam in het theater opduikt is in 1983. Zij doet de vormgeving van Bang voor zwart, een praatvoorstelling van Haye van der Heyden en George Groot - toen nog swami. In dezelfde periode wordt zij gevraagd voor de groep Purper. Zo belandt ze in het cabaretcircuit rond Haye van der Heyden, Jack Spijkerman, Titus Tiel Groenestegge, Bavo Galama en Karin Bloemen. Het wordt een hechte groep. De vrienden regisseren elkaar en spelen mee met elkaars voorstellingen. Haar televisiedebuut - het is nu amper meer voor te stellen - maakt Adelheid in 1985 in gezelschap van Ivo Niehe en Ron Brandsteder in het Tros-programma Het andere net, een geperverteerde versie van Not the Nine O'Clock News, die na een seizoen al weer van het scherm wordt genomen.
In het seizoen 1987-1988 maakt zij met haar vriendenclub het Vara-programa De nachtshow, een achttal shows met cabaret, wat variete en veel seks. Niet tot ieders genoegen. De recensenten noemen het platvloerse en vulgaire televisie. Martin van Amerongen noteert in De Groene van 17 februari 1988: ‘Marcel van Dam heeft de omroep van het Vrije Woord weer een gezicht gegeven en Adelheid Roosen en Karin Bloemen, tezamen en in vereniging, gaven de Vara op hun beurt een achterwerk.’
In 1989 stapt Adelheid uit Purper. Zij gaat serieus acteren. Zij speelt in Van top tot teen te trillen, een solo-voorstelling gebaseerd op de roman Het uur van de ster van Clarice Lispector. Het stuk gaat over een vrouw die kanker krijgt. In de vele interviews die zij geeft vertelt Adelheid Roosen keer op keer dat zij kort tevoren een huisgenoot was kwijtgeraakt aan kanker. Het is deze eerlijkheid die een deel van het publiek tot tranen ontroert en een ander deel om dit exhibitionisme gillend de gordijnen in jaagt.
Een jaar later hernieuwt zij de samenwerking met George Groot, die inmiddels swami-af is. Samen maken zij de voorstelling Tergend langzaam wakker worden. Aan de basis ligt Clara S. van Elfriede Jelinek, een stuk over Clara, de ongelukkige want onderdrukte echtgenote van Robert Schumann. De twee acteurs voegen hun eigen improvisaties toe. Zij ontvangen er de Proscenium-prijs 1990 voor.
IN 1993 KOMT DE OMSLAG. George Groot en zij spelen samen in In de schaduw van de zon, een op improvisaties gebaseerd stuk over relaties. Het is niet het succes dat de Adelheid Roosen-watchers hadden verwacht. Zelfs Trouw-redactrice Hanny van der Harst, die tot dan toe altijd lovend over Adelheid had geschreven, vindt er niet veel aan: ‘In de schaduw van de zon slaat gaandeweg door naar een tamelijk hinderlijke vorm van psychotherapie.’ Hans van den Bergh van Het Parool verzucht: ‘We kunnen als publiek maar nauwelijks met de acteurs meeleven, want we weten eenvoudig niet wat er aan het handje is.’
VPRO-programmamaker Bram van Splunteren denkt onmiddellijk aan Adelheid, als hij in 1992 voor het nieuwe televisieprogramma Lolapaloeza een verslaggeefster zoekt. De impromptu-verslaggeefster overtreft de wildste verwachtingen. Zonder enige gene schreeuwt, huilt en menstrueert zij voor de camera’s. Haar openheid levert haar de sympathie op van figuren als Iteke Weeda, die in een interview over Adelheid opmerkt: ‘Er is in de samenleving en juist op televisie ontzettend weinig aandacht voor het vrouwelijke, het intuitieve, het vloeibare; Adelheid zoekt daarnaar.’
Bij de VPRO is niet iedereen even enthousiast. VPRO-programmamaker Rik Zaal bijvoorbeeld noemt Roosen ‘een maniak. Tijdens een interview dat zij eens heeft gemaakt met Hedy d'Ancona bleek dat ze het fenomeen kunstenaar zo hoog achtte dat ze het liefst de macht aan kunstenaars zou geven. Dat zijn levensgevaarlijke denkbeelden. Voor zover ik haar volg, is zij voortdurend op zoek naar een grote leider, een goeroe, en dat moet de VPRO niet toestaan.’
Inmiddels zijn er enkele jaren voorbijgegaan, is Lolapaloeza van de televisie verdwenen en werkt Rik Zaal ook al niet meer bij de VPRO. Roosen is nog altijd verstrikt in haar zoektocht door het bestaan, daarin geholpen door de vaste kern van Nachtshow-vrienden. Over haar vrienden zei zij ooit: ‘Onze generatie van theatermakers onderkent sterk de mogelijkheid om samen de krachten te bundelen. Wij gaan liefdevoller met elkaar om dan bij de oudere generatie het geval is.’
Er is nog een constante aan te wijzen in haar carriere: haar voorliefde voor Oosterse filosofie en de New Age-beweging. Al jaren hanteert zij het onbegrijpelijke idioom van de bio-energetica. De anekdote gaat dat directeur Cox Habbema jaren geleden, tijdens een opname van De nachtshow in de Amsterdamse Stadsschouwburg, ooit ergens bezwaar tegen maakte, waarop Roosen zou hebben gezegd: ‘Ga jij met je negatieve energie eens even op je directeurskantoor zitten.’ Haar ‘Hollands Dagboek’ dat zij in 1989 voor NRC Handelsblad schreef, is het meest onleesbare stuk dat in dat decennium in de krant moet hebben gestaan: ‘Kortom, ik kan maar het beste niks doen, maar van niks doen word ik zo zenuwachtig. Ik denk dat ik zenuwachtig wordt omdat ik ’t nooit geleerd heb. Toch ga ik proberen meer niks te doen in mijn leven. EVEN LOS VAN ALLES, VIND IK DAT IK ZO ONGELOOFLIJK KAN ZEUREN. Als ik ’s avonds op ’t podium sta, doe ik, ben ik, denk ik, voel ik en kan ik mijn genot niet op.’
SAMEN MET Karin Bloemen, Rocq-E Harrel, Carolyn Watkinson, Leoni Jansen en Ricky Koole staat Adelheid Roosen dezer dagen met de voorstelling Niet gesnoeid in de Nederlandse theaters. Daarin zingen de zes vrouwen, die uit verschillende muzikale tradities afkomstig zijn, hun favoriete popliedjes: over liefde, vrouwen, moederschap en mannen. Het is een levendige show met veel lekkere muziek, waarin prachtig wordt gezongen. De enige stoorzender is Roosen, die tussen de zangnummers door cliches uit de Oibibio-wereld debiteert.
In deze voorstelling blijkt hoe haar imago als gekke meid haar serieuze zoektocht naar de betekenis van het leven in de weg zit. Al bij haar opkomst, in een oerlelijk kostuum waarin zij eruit ziet als een kruising tussen Whoopy Goldberg en een Romeinse gladiatrix, begint het publiek onmiddellijk te lachen. Als zij even later een monoloog inzet met de woorden: ‘Ik ben nu 36 en rijp voor het huwelijk, denk ik zelf’, barst de zaal in een bulderend schateren uit.
Na de pauze doet Adelheid Roosen haar ‘Ik weet niet wat ik heb, laat mij nu maar even mokken’-act. Het intermezzo is ongetwijfeld bedoeld om intellectuele en emotionele diepgang aan het programma te geven, maar haar wijsheden (‘Neem je eigen kleur aan’) klinken alsof ze afkomstig zijn uit een slechte vertaling van de I Tjing. Het publiek giert - wat toch niet de bedoeling zal zijn.
Waarschijnlijk heeft Hans van den Bergh van Het Parool profetische gaven gehad. Hij heeft een nogal tuttige theatersmaak, hij is geen Adelheid-type, toch ziet hij al haar voorstellingen en probeert hij steeds iets positiefs te ontdekken. Naar aanleiding van Van top tot teen te trillen schrijft hij in 1989: ‘Adelheid Roosen wil ik graag nog eens terugzien in een sterke rol, vooral als haar overacting weggedresseerd zou zijn door een echte dompteur.’
Zijn woorden hebben nog niets aan actualiteit ingeboet, zo blijkt nu in Niet gesnoeid. Het is Roosens tragiek dat ze te veel goodwill heeft bij haar collega’s. Adelheid Roosen moet niet met haar vrienden werken. Zij heeft iemand nodig die met strakke hand alle cliches en wartaal schrapt. Een strenge eindredacteur.