Waarom boden de Arabische regeringen zo weinig financiële en logistieke hulp aan de slachtoffers van de Aziatische tsunami? En waarom vluchtte hun publieke opinie zo snel in theologische verklaringen («Het is Gods straf voor een zondige mensheid») en mystificaties («De tsunami is het gevolg van een Amerikaans-Israëlische kernproef op de tectonische breuklijn»)?
Dat gebeurde om dezelfde reden als waarom men in de Arabische wereld niet kan discussiëren over de moord op Theo van Gogh of de martelingen in de Abu Ghraib-gevangenis, zoals de Libanese schrijver en journalist Hassan Daoud in deze krant schrijft. Die reden is dat de Arabische publieke opinie niet beschikt over de vereiste concepten en de bijbehorende taal om anders dan in absolute termen over politieke en humanitaire kwesties te spreken. En de oorzaak daarvan is van structurele aard: in politiek, economisch, sociaal, godsdienstig en intellectueel opzicht heeft de Arabische wereld een achterstand opgelopen waardoor zij, in de woorden van de gezaghebbende Egyptische journalist Mohammed Heikal, «in groot gevaar verkeert in vlammen op te gaan».
Geen enkel instituut heeft de urgentie van dit probleem de afgelopen jaren zo goed en gezaghebbend onder woorden gebracht als het Arab Human Development Team. Deze groep van vijftien Arabische intellectuelen en wetenschappers bereidde in opdracht van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) een serie van vier rapporten voor over de stand van de menselijke en sociale ontwikkeling in hun eigen werelddeel. Leider van het team is de Egyptenaar Nader Fergany, directeur van het onafhankelijke onderzoeksinstituut Al-Mishkat («Lamp in de alkoof», een beeld uit de koran dat symbool staat voor het licht van God maar ook voor het licht van de menselijke kennis).
Samen met ontwikkelingsdeskundige Rima Khalaf Hunaidi, die het project vanuit de VN begeleidde, verzamelde Fergany Arabische experts van binnen en buiten de regio om zich heen, afkomstig van Harvard en de Sorbonne tot en met Arabische diplomatieke kringen en activistische niet-gouvernementele organisaties. Hij heeft zich nooit openlijk uitgelaten over de samenstelling van zijn team, maar het kan niet anders of die is goed doordacht. Iemand als Clovis Maksoud bijvoorbeeld, hoogleraar in Washington en voormalig vertegenwoordiger van de Arabische Liga bij de VN, fungeert behalve als wetenschapper ook als persoonlijke verbindingsman van het team met Arabische politieke centra. De deelname van exacte wetenschappers zoals de technologiedeskundige Merwat Madawi, de in Frankrijk werkzame wiskundige Roshdi Rashed en de natuurkundige Abdulah al-Najjaf lijkt een verzekering dat de rapporten niet lijden aan de wijdlopigheid van de «zachte» sector. De deelname van economen met internatio!
nale ervaring tenslotte betekent dat de aanbevelingen van het team ook gehoor vinden in kringen van IMF, Wereldbank en OESO.
Het eerste Arab Human Development Report (AHDR) dat in juli 2002 verscheen, sloeg in als een bom. Het deed vernietigende uitspraken over het politieke klimaat in Arabische landen, de kennisachterstand, de achterstandspositie van vrouwen, de afwezigheid van een stabiele middenklasse en de gebrekkige ontwikkeling van de civil society, oftewel het maatschappelijk draagvlak voor buitenlandse vrede en binnenlandse politieke democratie en sociale vooruitgang. Door een combinatie van lage productiviteit, lage scholingsgraad en hoge geboorte cijfers ontstaat een leger van gefrustreerde, meest werkloze jongeren die zich aansluiten bij radicale organisaties.
De feiten zijn ontnuchterend. Het rapport bevat verbijsterende constateringen als deze: «Ongeveer 65 miljoen Arabieren zijn ongeletterd. De cijfers voor analfabetisme zijn veel hoger dan in veel armere landen.» De verkoopcijfers van boeken zijn ontluisterend: in de top-dertig van de wereld komt geen Arabisch land voor. «In de hele Arabische wereld worden per jaar ongeveer driehonderddertig boeken vertaald, een vijfde van het aantal in Griekenland. Het cumulatieve aantal boeken dat is vertaald sinds kalief Mahmoen (negende eeuw) is ongeveer honderdduizend, bijna evenveel vertalingen als per jaar in Spanje het licht zien», aldus het rapport.
Eind 2003 gaf Fergany, op bezoek in België op uitnodiging van de regering, een interview aan Knack waarin hij tevreden vaststelde dat het rapport veel discussie heeft losgemaakt. Het had niet geleid tot verbeteringen, maar er vonden wel hervormingen in de geest van het AHDR plaats: «De situatie van de vrouw is de voorbije twee jaar in verschillende Arabische landen echt opmerkelijk verbeterd. Vrouwen worden nu gemakkelijker in hoge functies benoemd. Sommige landen hebben quota ingesteld om meer vrouwen in het parlement te krijgen. In andere landen mogen ze voor het eerst gaan stemmen of zich kandidaat stellen. Er zijn ook landen waar voor het eerst verkiezingen tout court worden gehouden.»
Helaas doorkruiste 9/11 ook die vooruitgang. Het team moest vaststellen dat de «oorlog tegen het terrorisme» voor veel Arabische regeringen een welkome aanleiding was om de politieke vrijheid in te perken. Ferganys eigen verklaring voor het islamistisch terrorisme wijkt niet wezenlijk af van die van westerse Arabisten, van de rechtse Bernard Lewis tot de linkse Olivier Roy. «Burgers in Arabische landen hebben te maken met onverdraaglijk onrecht en met ontberingen, die het gevolg zijn van slecht bestuur op lokaal, regionaal en mondiaal niveau. Ze beschikken over geen enkel efficiënt politiek kanaal om daar zonder het gebruik van geweld iets aan te doen. Als dat gevoel van wanhoop de overhand krijgt, is er onmiskenbaar een probleem.»
Het verschil is dat Fergany en de zijnen zulke stellingen met veel meer gezag in de Arabische wereld kunnen verkondigen. Een grote steun daarbij betekent de introductie in Arabische landen van nieuwe technologie en in het bijzonder nieuwe media zoals satelliet-tv, die meer en betere openbare debatten onder de bevolking opwekte. «Het maakt de ruimte voor debat veel groter», aldus Fergany in een interview. «De traditionele media, die meestal door de regeringen worden gecontroleerd, worden verplicht zich aan te passen. De nieuwe media kunnen aan de basis liggen van politieke hervormingen in de hele regio.»
Het tweede rapport uit 2003 gaat nader in op de achtergronden van het gebrek aan intellectuele en politieke ontplooiing, samengevat on der de noemer «kennismaatschappij». De terminologische klippen worden in sommige ge vallen handig omzeild, bijvoorbeeld door etnische en religieuze minderheden aan te duiden met de neutrale term «subgroepen», die aangeeft dat zij tegelijkertijd deel uitmaken van de samenleving en niet alle normen ervan delen.
Het derde AHDR, handelend over vrijheid en goed bestuur, had eind oktober moeten uitkomen, maar geïnteresseerden in de hele wereld wachten nog steeds op het verlossende persbericht. Vlak voor kerst meldden twee journalisten, Rami Khouri van het Libanese krant The Daily Star en columnist en voormalig Midden-Oostencorrespondent Thomas Friedman van The New York Times, dat Washington roet in het eten gooide. De regering-Bush zou het derde rapport zelfs willen tegenhouden op straffe van een volledige inhouding van zijn financiële bijdrage aan UNDP. De inzet van het conflict zou de inleiding zijn waarin het optreden van Israël en de VS wordt gekritiseerd.
«Washington sneed vorig jaar al in zijn bijdrage omdat het eerste AHDR wees op de onmiskenbare werkelijkheid dat Arabisch extremisme en anti-Amerikanisme vaak een gevolg zijn van Amerikaans en Israëlisch optreden in de regio», schreef Khouri. «De ironie wil dat dit derde rapport gaat over politieke vrijheid in de Arabische wereld, een zaak die Washington al jaren met aan hysterie grenzende opwinding benadrukt. Om verdere schade te voorkomen, moeten Arabische activisten een onafhankelijke denktank opzetten die deze rapporten voortaan in eigen beheer kan uitgeven.»
Ook Friedman, die voor zijn krant veel doodlopende conferenties over politieke verandering in de Arabische wereld bijwoont, pakte flink uit. Het stoorde hem vooral dat Washington niet begreep dat de passage over Israël en de VS wisselgeld was, een noodzakelijke concessie van de auteurs waardoor het rapport in de Arabische wereld niet kon worden afgedaan als propaganda van zionisten en imperialisten. «Dit rapport beloofde pure springstof te zijn omdat het ging over wanbestuur in de Arabische wereld en de wettelijke, institutionele en godsdienstige belemmeringen voor hervorming», schreef Friedman. «Maar kennelijk heeft Washington moeite met harde kritiek. Ook de Egyptische regering en andere Arabische regimes kunnen zich niet met de inhoud verenigen. Daar staan we dan: een groep Arabische intellectuelen van formaat geen hielenlikkers of bommengooiers heeft precies het soort onafhankelijk rapport geschreven dat hier het debat over politieke hervormingen kan losmaken. En de !
regering-Bush houdt het tegen, hand in hand met Arabische autocraten.»
Hoe hoog de spanning in UNDP-kringen opliep is niet bekend, maar eind december kwam de organisatie met een opmerkelijke verklaring: «Regeringen hebben hun zorg geuit over het te publiceren rapport, maar er zijn geen formele discussies over de inhoud geweest, geen van de regeringen heeft aangedrongen op een verbod en berichten dat de Amerikaanse overheid in verband met het rapport zijn bijdrage aan de UNDP gaat beperken zijn onjuist.» Tegelijkertijd onderschrijft de verklaring Khouris oproep: «Het UNDP onderzoekt al enige tijd de mogelijkheid om een nieuw, onafhankelijk centrum in de regio op te zetten voor een voortaan onafhankelijk AHDR. Dit zou de auteurs de vrijheid geven om hun mening te verspreiden en het zou tegelijk de rapporten serie als representatieve stem van de Arabische civil society institutionaliseren.»
Fergany zelf liet al die tijd niets los, maar nadat het officiële persbericht was verschenen deed hij tegenover een Egyptische journalist een paar forse uitspraken: «Het rapport is al vier maanden klaar en al die tijd is er onderhandeld over de definitieve redactie. Dat is de gebruikelijke gang van zaken bij VN-rapporten, maar ditmaal duurde het eindeloos en bleef steken in een to tale impasse. Grote dwarsligger was de Amerikaanse regering, actief gesteund door de Egyptische. Het lijkt erop dat de Egyptische regering, hoewel ze haar eigen redenen heeft zich laat sturen door de Amerikanen. De Amerikanen maken zich druk om de kritische passages over de Israëlische bezetting en hun eigen inval in Irak.
Cairo is vooral bezorgd omdat het rapport oproept tot volledige vrijheid van menings uiting en vereniging. Dat is een open zenuw van de Egyptische overheid, want het betekent dat de Moslim Broederschap zich moet kunnen ontwikkelen tot een politieke partij en daar is de Egyptische regering tegen. Van alle Arabische regeringen is de Egyptische de enige die aan de inhoud wilde tornen. Maar het bevat expliciete aanbevelingen aan diverse Arabische regeringen, in tegenstelling tot de meeste rapporten die eindigen met algemene aanbevelingen. En het gaat uit boven alle voorgaande documenten en verklaringen over Arabische hervorming omdat het een consistent conceptueel raamwerk hanteert voor vraagstukken van good governance en politieke vrijheid.»