DE GEHAKTBAL - die weet wat. Maar liefst twintig varianten kent ons nationale muurgerecht. ‘Warme bal gehakt, koude bal gehakt, lauwe bal gehakt, onprettige, koude bal gehakt. Onfrisse bal gehakt. Onwelriekende warme bal gehakt. Vieze bal gehakt. Zeer onprettige kille bal gehakt. Kernachtig kleffe bal gehakt. Harde bal gehakt. Zure bal gehakt. Korrelige bal gehakt. Scheve bal gehakt. Loeiende bal gehakt. Snerpende bal gehakt. Spetterende bal gehakt. Lome bal gehakt. Ruisende bal gehakt. Zware bal gehakt. Brokkige bal gehakt.’

De angstwekkend gedetailleerde analyse van de bal is onderdeel van een paginagrote, volledig dichtgeschreven tekst, afgedrukt in de Vrij Nederland van 28 augustus 1965. ‘Inleiding tot verwarring’ heette deze voorpublikatie uit het ‘nog te verschijnen meerdelige werk van Wim T. Schippers’. Tot een uitgave is het nooit gekomen. Wel herkennen we in dit boek vol ‘wanbetogen, spanning, lompheid, woordkraam, maniërismen en quasi-diepzin’ de typische Schippers-obsessies met de wondere wereld van de snackbar, kromtaal, archaïsche uitdrukkingen en ontsporende zinnen vol uit hun verband gerukte, letterlijk opgevatte zegswijzen.

HET IS HETZELFDE taalgebruik waar enkele jaren later door ‘verontruste’ kamerleden vragen over worden gesteld. Hoepla, De Fred Haché Show en Barend is weer bezig zorgden voor vele bedankjes van geschokte VPRO-leden (‘Vuile Pielen Rukkers Omroep’) en verdeelden de tv-kijkende natie in felle voor- en tegenstanders van ‘blote dans’, dronken dominees en het blasfemische Kindeke Jezus, gespeeld door een naakte, in luiers gewikkelde man van 66 jaar - precies twee keer zo oud als de onschuldige zuigeling uit Nazareth zelf was toen ijverige Romeinse legionairs Hem met drieduims nagels aan het kruis sloegen.
Schippers’ fraaie beschrijving van de gehaktbal an sich getuigt niet alleen van een buitengewoon ontwikkeld taalgevoel maar ook van een scherpe blik. De kunstenaar observeerde volksvoedsel nummer één en ontleedde de treurigstemmende oppervlaktestructuur van de dagelijks door half Nederland uit de muur getrokken bal in ‘korrelig’, ‘klef’, ‘scheef’, ‘brokkig’ en ‘snerpend’.
Met hetzelfde gevoel voor detail en met een uitstekend oog voor kunstzinnig bruikbare materialen stortte Schippers zich op de beeldende kunst. Niet zonder succes. De jongeman die zich, amper zeventien jaar oud, meldde voor de poorten van het Amsterdamse Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs, maakte in korte tijd carrière: wonderboy Schippers stelde tentoon in het Stedelijk Museum, nam deel aan belangrijke internationale tentoonstellingen van Pop Art en Nouveau Réalisme en leek voorbestemd om een van Neerlands bekendste kunstenaars te worden. Alleen: er kwam iets tussen. De televisie. Het is alweer zó lang geleden dat we het bijna vergeten zijn.

EEN FLESJE priklimonade in zee gieten op het strand van Petten (1961/1963). Met z'n zessen een ‘Mars door Amsterdam’ houden als een volkomen anoniem gebeuren. De vloer van een museumzaal met glasscherven beleggen. De aanpalende zaalvloer met zout bedekken en daarin een fonteintje met een slap spuitend waterstraaltje plaatsen (1962). Een kuil graven, die omheinen met paaltjes en touw (‘een keurige kuil van bescheiden afmeting, die het betreden van het culturele gebouw in lichte mate belemmert’), en dit betitelen als negatieve bijdrage (1965/1969), dat alles deed de beeldend kunstenaar Schippers in de jaren zestig. ‘Adynamisch’ noemde hij zijn verwarring zaaiende activiteiten in die tijd.
Met zijn studiegenoot Ger van Elk publiceerde hij in 1962 Het eerste (voorlopige) a-dynamische manifest waarin gepleit werd voor de ‘waarachtige oninteressantie’, de stijlloosheid, de ‘slapte’ en het bewust niet-uitvoeren van ‘onuitvoerbare plannen’ (‘werken die bestaan bij de gratie van het nimmer uitvoerbaar zijn’). Ideeënkunst moest de plaats innnemen van de in de jaren vijftig wild woekerende vitalistische expressie. Weg met Cobra, weg met de abstract-expressionisten à la Pollock, en ruim baan voor de ‘saaiheid’ van alledaagse materialen en voorwerpen.
Aanbeveling van Schippers: ‘Het zou verstandig zijn wanneer men overging tot het breien van een reusachtig kleed van tijdtrotserend draad, dat een groot stuk aardoppervlak kan bedekken. Het mag ook als een slab aan de aarbol “hangen”. (…) Voorts oprichting van totaal massieve bankgebouwen, plestik bomen, vorming van kale plekken in steden en gezellige reusachtige en reusachtige gezellige meubelen die eventueel boven openbare gebouwen uitrijzen, tijdelijke bemoeilijking van het betreden en verlaten van voornoemde gebouwen, de oprichting en bouwing van bulten en kuilen, het in keurige rijen uitstallen van zinloze voorwerpen op een plein, de totale ontruiming van alle gemeentemusea, het eksposeren van stank resp. verkwikkende lucht, het geven van vermoeiende en praktische konserten.’
Ger van Elk en Wim T. Schippers bleken niet de enigen die werk afleverden in de geest van de conceptuele oervader Marcel Duchamp. Fluxus was de naam waaronder een aantal kunstenaars opereerde die de kunst uit de ivoren toren van het museum probeerde te halen; kunst moest speelser worden, aansluiting vinden bij het alledaagse leven en gebruik maken van alle voorhanden zijnde materialen en disciplines. Taal, theater, film, muziek, geluiden, het eigen lichaam: alles kon - als het moest gelijktijdig en doorelkaar heen - worden gebruikt. ‘Multidisciplinaire kunst’ heette dit later, maar toen was vooral onbekommerd entertainment het doel.

SCHIPPERS demonstreerde zijn adynamisch gedachtengoed op een aantal Fluxus-festivals. Een daarvan was het in 1964 in de Scheveningse Kurzaal opgevoerde stuk getiteld: 1. niet roken; 2. niet eten; 3. roken; 4. eten. Vijf mannen komen op, gaan naast elkaar staan, kijken enkele minuten de zaal in en vertrekken. Even later komen ze terug, stellen zich naast elkaar op en gaan weer weg. Opnieuw komen ze terug maar nu roken ze eerst een sigaret alvorens te vertrekken. Dan komen ze nog een keer op, eten een broodje en gaan af. Dat is alles. Een gebeurtenis van niks. Een event in de kunst. Geen spanning, geen illusie, maar niets anders dan een letterlijke uitbeelding van de titel.
Goeie, slappe kunst.
Waarom zou kunst altijd over grote gevoelens moeten gaan? Waarom niet een galerievloer met pindakaas bestrijken? (Mickery, Loenersloot 1969.) Of een opeenvolging van geuren tentoonstellen zoals in Steendrukkerij de Jong (1965)? In het begeleidende schrijven wordt gerept van ‘met zuidelijk temperament gebrachte sinaasappelgeur’, de ‘diepe geur van het potlood, die onmiddellijk herinneringen oproept aan werk, school en kantoor’, gevolgd door het ‘zwoele Muscus’ dat ‘onverwacht sensueel’ voor ‘trillende neusvleugels’ garant zal staan.
Waarom niet, inderdaad.
De kunst van Wim T. Schippers is de kunst van het achter alles vraagtekens plaatsen. Schippers in een interview: ‘Niks ligt vast. “Waarom zou je het anders doen?” vragen mensen. Dat wil ik nu juist wèl. Steeds alles anders doen, steeds iets nieuws.’

DE KUNSTWERELD had het er maar moeilijk mee. Echt serieus is de schepper van kunstwerken met titels als Plast-o-Lux, Vlaams katholicisme, Enfin, Compoplexa de luxe en De Homp nooit genomen. Schippers wilde zich niet laten vastleggen in een keurig uitgestippelde kunstloopbaan (met alle daarbij behorende rituelen en verplichtingen) en de museumdirecteuren wilden het liefst èchte kunst in plaats van de anonieme en vrolijk-ongrijpbare Fluxus-projecten waarmee Schippers zich inliet.
Vreemd is Schippers’ artistieke loopbaan wel. Zijn tekeningen en collages vielen meteen in goede aarde bij Stedelijk Museum-directeur Willem Sandberg. Schippers’ werk werd aangekocht en de twintigjarige kunstenaar werd subiet een tentoonstelling in het vooruitzicht gesteld. Die kwàm er ook, alleen niet in de vorm die Sandberg zich had voorgesteld. ‘Sandberg himself kwam een dag voor de opening (bedoeld wordt de tentoonstelling van 'adynamische werken’ in 1962 - pk) even kijken hoe het ermee stond, mompelde goedkeurend dat hij er niet veel van begreep, en een paar dagen later was ik in mijn sas met de eerste kwaaie reacties in de pers’, liet het kunstscheppend enfant terrible later weten aan de VPRO-gids.
Het Stedelijk bleef in de daaropvolgende jaren tekeningen, collages en assemblages aankopen, zodat het museum nu over een mooie collectie schipperiana beschikt. Verkeerd liep het in 1968 toen de kunstenaar een solotentoonstelling werd aangeboden. Sandbergs opvolger Edy de Wilde, wiens reukorgaan voornamelijk was ingesteld op de benevelende dampen van zware Amerikaanse olieverven, wilde een overzichtstentoonstelling van bestaand werk maken, Schippers zag het aanbod van het Stedelijk als een uitdaging om nieuwe ideeën te realiseren. De museumzalen zouden flink worden aangepakt: er was sprake van bewegende vloeren en ‘ervaringsgangen’ waarin men met een windhoos of een struik andijvie zou worden geconfronteerd.
Dat kon niet. Dat was te duur. En vooral te conceptueel naar De Wilde’s smaak, die zich toch al afvroeg of de maker van Hoepla wel een èchte serieuze kunstenaar was.
Exit Schippers. Jammer, maar helaas.

TWEE JAAR LATER exposeerde Schippers nog wel ‘papierwerken’ in het prentenkabinet van het Stedelijk. Op het bij de tentoonstelling verschenen vouwblad liet hij de volgende wervende tekst afdrukken: ‘Wanneer u papierwerken wenst aan te schaffen of wanneer uw belangstelling uitgaat naar grotere werken zoals panelen, reliëfs, (kinetische) objecten, monumentale werken of culturele voorzieningen anderszins, schrijf dan naar Wim T. Schippers, postbus 118, Amsterdam. Ook hèt adres voor teksten, sketches, goede gedachten en graphische ontwerpen. Tepperdon kalden vug braf goben av gandobed ponten brignen, prog dazwen pal balluf kag, gad barksog pane ain ijr dupret; Gondobar pazet, gondobar kanaldo pog pon derks? Av plu.’
Helemáál goed is het daarna nooit meer gekomen. De eigenzinnige Schippers bleef nog wel tekenen en voerde monumentale opdrachten en projecten uit (Het torentje van Drienerlo, 1979, de Trouwzaal van de Amsterdamse Stopera, 1988), maar rond 1971 was de overstap naar de televisie (Schippers: ‘Ik exposeer nu in de grootste galerie ter wereld’) definitief.
Van dit kleine drama doet galeriehouder en Fluxus-verzamelaar Harry Ruhé boeiend verslag in de catalogus. Ruhé, Schippers-fan van het eerste uur en gastconservator van de overzichtstentoonstelling in het Utrechts Centraal Museum, maakt ons lekker met wat dat ‘beste’ nog meer had kunnen zijn. Wat te denken van dat plan voor een ‘grote groene klont’, een variant op het in 1967 op de Biënnale van Parijs getoonde The Thud. De klont, die reageerde op lichaamswarmte, zou in een museumnis worden geplaatst; iedere keer als een bezoeker voorbij kwam, moest de klont met een klap op de vloer vallen om vervolgens achter de nietsvermoedende passant aan te hobbelen. Technisch was het toen nog niet uitvoerbaar, maar het is een fris, humorvol idee dat niet zou misstaan op menige hedendaagse tentoonstelling.
LACHEN - het is een schier ongekende emotie in de beeldende kunst. Wim T. Schippers heeft er patent op; toch is het niet iets waar hij koste wat het kost op uit is. Het gebeurt gewoon. Zo stonden we bij de opening van de tentoonstelling met het aanwezige kunstjournaille gebogen over een remake van het peanut butter platform (1969). Tien doorgewinterde kunstrecensenten rond een bak met adynamische pindakaas. ‘Maar dat is toch fantastisch’, riep Schippers vergenoegd uit, ‘dat we hier met z'n allen staan te kijken naar pindakaas!’
En dat was nog maar het begin. Want in de daaropvolgende zalen is al het radio- en tv-werk geprogrammeerd. En wat dat betekent hoef ik natuurlijk niet uit te leggen. Fred Haché (alias Otto Kolkvet), Barend Servet (‘Pollens! dat is nou al de zeuvende sloot waar ik vandaag in donder!’), Sjef van Oekel (‘Potverdomme, wat ingewikkeld!’) en Ir. Evert van der Pik (‘Een nieuwe stop, een nieuw geluid!’): ze zijn er allemaal weer, van de dames Rimico uit de Barend Servet-shows tot en met Nel van der Hoed-Smulders en de lichtelijk pedofiele ‘Oom Gerard’ uit We zijn weer thuis (die jammerlijk gestopte dramady).
Zie hoe Sjef van Oekel de regie van Van Oekels Discohoek ter hand neemt, hopeloos verstrikt raakt in de regelknoppen en inbreekt in het acht-uurjournaal met Rien Huizinga (‘De margarine wordt weer twee cent duurder’).
Beleef opnieuw die fenomenale restaurantscène met Barend Servet en Fred Haché, waarin Barend tot drie keer toe door zijn stoel zakt, de boel uiteindelijk gerepareerd wordt en, wanneer Servet zijn biefstuk krachtig doormidden wil snijden, óók nog de tafel bezwijkt onder al het culinaire geweld.
Stap in de behandelkamer van Dr. Karlheinz Lindt, auteur van de klassieker Gekker kan het niet, en zie hoe Waldo van Dungen de wc-deur met schuttingwoorden uit nachtclub Waldolala ter analyse voorlegt aan de ‘psychiator’ Dr. Lindt: ‘Ik zal de deur graag nog even onder mijn beheer houden, kann ich er even een fotokopietje van machen lassen…’
De zitzakken staan klaar.
Letterlijk.

Wim T. Schippers, de meester van de ontregeling. Het Beste van Wim T. Schippers, Centraal Museum Utrecht, 1 maart - 27 april. Catalogus 339,50, alleen verkrijgbaar bij het Centraal Museum en De Slegte.