
Miquel Bulnes’ Reconquista begint precies zoals je wilt dat een avonturenroman begint: met een geheim. Sterker nog, met meerdere geheimen.
De eenvoudige monnik Pius is gesommeerd door een naamloos klooster van de ‘zwarte monniken’ van de orde van Cluny. Waarom weet hij niet, maar eenmaal daar merkt hij meteen dat er zaken niet kloppen. Hij wordt in de gaten gehouden, hij mag het terrein niet af, en via een kier in een muur ontdekt hij dat de andere monniken zich overgeven aan een middeleeuws potje waterboarden. Kyrie eleison schreeuwt de broeder uit, Kyrie eleison! Maar zijn collega-broeders gaan net zo lang door tot hij het bewustzijn verliest, weer bijkomt, iets stilletjes toegeeft, en het hele spektakel weer opnieuw begint.
We bevinden ons overigens in de elfde eeuw, op het Iberisch Schiereiland, dat als een brok chocolade in stukken is gebroken en is verdeeld onder christelijke koninkrijken en islamitische taifa’s, of stadstaten.
In het klooster wordt Pius meegenomen naar een afgelegen cel in de torenkamer en daar vindt hij dan zijn missie. In de cel ligt een oude ijlende vrouw, een kaarsje in de wind, die op haar sterfbed nog één biecht wil afleggen. En wat voor biecht! Ze vertelt Pius haar levensverhaal, hoe ze opgroeide als hoogadellijke dochter, hoe ze verliefd werd op een van de zoons van Fernando de Grote, graaf van Castilië en koning van León en Galicië, hoe deze prins García (‘Onze blikken kruisten elkaar en mijn broer moest me stevig vastgrijpen om te voorkomen dat ik ter plekke ineen zou zijgen’) haar liefde beantwoordde, maar juist toen hun huwelijk voor de deur stond een broederstrijd uitbrak tussen de erfgenamen van Fernando. García moest zijn meerdere erkennen in Alfonso, belandde in het islamitische Sevilla, waar zij hem opzocht, hij weer vertrok om nog eens tevergeefs zijn troon op te eisen en zij verlaten, berooid en gebroken achterbleef. Teresa, want zo heet deze muurbloem, belandt in de harem van de Sevillaanse koning Al-Mutadid, klaar om geplukt te worden.
Dit is pas het begin van het verhaal dat Miquel Bulnes opzet, en dat zich over ruim zevenhonderd pagina’s langzaam ontvouwt, als een technicolor-avonturenfilm uit de jaren zestig. Teresa’s verhaal over de politieke machinaties aan het hof van Al-Mutadid wordt geflankeerd door de vertelling van de Castiliaanse ridders Eloy en Carmelo, die zo weggereden lijken uit Tonke Dragts De brief voor de koning. Ze zijn jong, ze hebben naïeve ideeën over ridderschap en heroïek, ze zijn veel te zelfbewust, en bij het eerste gevecht raken ze van elkaar gescheiden, waarna Carmelo in de handen valt van een islamitische leerlooier in Sevilla, die hem traint en schoolt, en Eloy speerpunt wordt in de strijd van koning Alfonso tegen Al-Mutadid. Zoals het een goede avonturenfilm betaamt werken de vertellingen naar elkaar toe, totdat Carmelo en Eloy tegenover elkaar staan op het slagveld – de slag bij Badajoz, 23 oktober 1086. Volgens de overlevering werd het slagveld later ‘az-Zallaqah’ genoemd, wat glibberige grond betekent, omdat de strijders steeds uitgleden over al het bloed dat werd verspild.
Toevallig schrijft Cees Nooteboom over de slag van Badajoz, in zijn moderne reisklassieker De omweg naar Santiago (1992): ‘Wie denkt dat politiek tegenwoordig ingewikkeld is, moet zichzelf als troost een afdaling in de geschiedenis toestaan.’ Waar nu Spanje op de landkaart staat, schrijft hij, was duizend jaar eerder een lappendeken van vorstendommen, die er elke twintig, dertig jaar weer volkomen anders uitzag. De moren hadden in ‘Al-Andalus’ een veel hogere levensstandaard dan in de christelijke koninkrijken, waren bovendien toleranter voor joden, christenen, vrijer voor vrouwen, de kunst en de literatuur. Aan het einde van de elfde eeuw kondigde Alfonso echter zijn ‘binnenlandse’ kruistochten aan tegen de islamitische taifa’s, en zo staat zijn leger tegenover dat van Yusuf, de hoofdman van de ‘puriteinse Khomeini-achtige berberdynastie’ de Almoraviden, die uit Noord-Afrika de Spaanse taifa’s te hulp zijn geschoten. De veldslag volgt: ‘Woorden raken, net als beelden, met tijd bekleed en daardoor verduisterd. Als wij “oorlog” zeggen of lezen kunnen wij dat nooit meer losmaken van tanks, communicatiesystemen, loopgraven, bommenwerpers. Niemand denkt echt dat Alfonso en Yusuf die gebruikten, maar tegelijkertijd kan niemand zich zo’n veldslag goed voorstellen. In die zin kun je zeggen dat het verleden niet bestaat.’
Misschien dat Miquel Bulnes dit las en dacht: uitdaging geaccepteerd! Dit zal precies de ambitie zijn van iedere schrijver die zich overgeeft aan zulke historische fictie. Iets verwoorden waarvoor wij, met onze moderne blik, niet de juiste woorden hebben.
Er zijn, denk ik, twee manieren om een historische roman te schrijven. De eerste laat zich het best uitleggen via de woorden van een Engelse uitgever die eens werd gevraagd hoe je het best een joodse roman kon schrijven. Heel simpel, zei hij, je schrijft gewoon een goede roman, en vervolgens verander je alle namen in joodse namen. De Britse criticus James Wood merkte op dat je iets soortgelijks kon zeggen over de romans van Hilary Mantel, wier romans gelden als de beste historische romans die vandaag de dag worden geschreven: het is alsof ze eerst een heel goede roman heeft geschreven en daarna alle namen heeft veranderd in die van historische figuren uit het Engeland van de zestiende eeuw.
Dat is aanvliegroute één. Je verzint personages en maakt vervolgens koningen van ze, prinsen, hoeren en hofnarren. Je gaat van binnen naar buiten. Andersom kan ook, aanvliegroute twee: je neemt een historische verzameling vorsten, geestelijken en hofdames zoals je ze ziet op een oud schilderij of in een stamboom, en verzint vervolgens hun binnenwereld.
Er zijn waarschijnlijk ook twee mogelijke doelen van een historische roman. Het eerste is dat van Umberto Eco, die het verleden gebruikte om iets te zeggen over universeel menselijke zaken en om onze historische mythen door te prikken. Zijn romans brachten het verleden en het heden bij elkaar. Het tweede is dat van Bernard Cornwell, die over zo’n beetje elke eeuw waarin er met paarden en zwaarden werd gevochten wel een bestseller schreef, waarin een plotje en een personage werden verzonnen die onherroepelijk leidden tot de grote veldslagen van hun tijd, Crécy, Azincourt, Waterloo. Het gaf de lezer de thrill van het verre verleden.
Zowel manier als doel van Miquel Bulnes valt in categorie twee. Reconquista is zijn tweede grote historische roman; na drie kleinere romans die zich afspeelden in de medische wereld (Bulnes, 1976, is van huis uit medisch microbioloog) publiceerde hij in 2011 Het bloed in onze aderen, een dik ambitieus detective-achtig verhaal zoals dat in Nederland amper wordt geschreven. Ook dit speelde zich in Spanje af, deze keer in de jaren twintig, in de nasleep van ‘de ramp van Annual’: een bloederig, militair fiasco waarbij het Spaanse leger in Marokko een frontpost moest opgeven aan opstandige Berbers, wat zo’n morele crisis veroorzaakte dat het mede het koningshuis ondermijnde – wat weer mede tot de Spaanse Burgeroorlog leidde. Bulnes haalde er de shortlist van de Libris Literatuur Prijs mee. Terecht.
In Reconquista is Bulnes wel heel veel meer in het ‘historische’ geïnteresseerd dan in het ‘roman’-gedeelte van het genre ‘historische roman’. Hij lijkt zo verslingerd aan zijn aanzienlijke research dat hij als een middeleeuwse docent maatschappijleer blijft uitweiden over de verdeling van machten, de rechtspraak en normen en waarden van vooral de Moorse maatschappij. De personages zijn vaak meer verzamelingen functies, privileges en titels dan dat ze aanvoelen als mensen, met het type eigenaardigheden die mensen zo leuk mensen maken. Als Eloy na een lange vlucht weer op het veilige grondgebied van zijn koning aankomt, en zijn nieuws (over de ontvoering van een groep ridders door de mohammedanen) eindelijk met een commandant kan delen, introduceert Bulnes hem als volgt: ‘“Dus toen je bij het kamp aankwam, waren je metgezellen gevangen genomen door de Sevillanen”, herhaalt de adalid spottend. De adalid is een Leonese infanzón, een nieuwe edele in de grensgebieden, die om zijn titel te behouden zijn waarde voor de koning constant moet blijven bewijzen; hij moet het onderhoud van de vesting verzorgen, mannen rekruteren voor de bewaking ervan en korte incursies in Andalusië leiden.’ Tja, oké, merci voor de info, nu weet ik wat een adalid is, maar voor het verhaal, de personages of de thematiek van de roman doet die kennis niets.
(Wat ook niet helpt is dat Bulnes zich vooral bedient van een rechttoe-rechtaan, soms clichématige stijl die in spannende jongensboeken prima is, maar in het literaire genre wat te pover. Suffige zinnen als: ‘Hij geeft de jongen een pets.’ Dat iemand zo sterk is ‘als een os’ is al geen originele vergelijking, maar dat die drie keer wordt gebruikt is wel heel ongeïnspireerd.)
Maar is het spannend? Reconquista is zevenhonderd bladzijdes en die las ik snel, wat deels te maken heeft met de toegankelijke stijl, maar ook met de plot en de dosering van de spanning. Bulnes schakelt vlot en listig tussen zijn personages, door de tijd, van cliffhanger naar cliffhanger. Je ziet de hbo-bewerking voor je.
In het eerste decennium na 9/11 verschenen veel boeken over ‘Al-Andalus’, als een soort historische oase waarin joden, christenen en moslims in relatieve vrede naast elkaar leefden. ‘Het kan wel degelijk’, leek de boodschap. In zekere zin sluit Bulnes zich daarbij aan; Eloy en Carmelo zijn elkaars spiegelbeelden, en toch staat de een aan de kant van het kruis en de ander aan de kant van de halve maan. Teresa is een speelbal voor mannen, zowel aan het christelijke hof als in de mohammedaanse harem (al speelt ze zelf het spelletje heel slim mee). Als Reconquista tussen alle spannende geharnaste heroïek een boodschap heeft, zal die zoiets zijn: in een lappendeken van politieke verdelingen zijn de verschillen tussen mensen nooit zo groot, zo definitief en zo vijandig als ze lijken. Mensen zijn ook maar mensen, zoveel verschil is er niet.