
Zelfs het geringste besef van wat de auteur van Mein Kampf heeft aangericht is genoeg om het lezen ervan tot een gruwelijke opdracht te maken. Europa moest zijn afdaling naar de hel, aan Hitlers hand, nog beginnen toen hij zijn autobiografie schreef. Wij, lezers van nu, weten waar het in uitmondde en zien in iedere zin, in iedere beschuldiging aan het adres van de joden, de zes miljoen lichamen die samengedreven werden in getto’s, vernederd en opgejaagd op straat, opgepakt in razzia’s en vernietigd door de Einsatzgruppen en in de gaskamers.
Kondigt de vervolging en vernietiging van zes miljoen joden zich al aan op de bladzijden van Mein Kampf? Historici wordt tijdens hun opleiding op het hart gedrukt nooit de uitkomst van een geschiedenis te veronderstellen in de momenten die eraan vooraf gaan, en de bezorgers van het boek moeten regelmatig opmerken dat Mein Kampf in veel opzichten gewoon de ‘normale’ taal van politiek rechts sprak. De meeste concepten waren voorhanden. Als de kampen en de gaskamers zich al aankondigen in het boek, waarin zit dat ’m dan?
Na de Tweede Wereldoorlog moest het Duitse spraakgebruik schoongewassen worden van bezoedelde woorden. Niet alleen van termen die door de nazi’s zelf waren gemunt, ook van termen die al langer bestonden maar die binnen het nazi-vocabulaire een prominente plaats hadden gekregen – alle woorden die gebruikt waren voor het mobiliseren van haat moesten worden geïdentificeerd en uit de roulatie worden gehaald, of ten minste grondig gereinigd. Het feit dat dit project zelf ook een haast obsessieve bezigheid was, een manie op zich, werd niet lang geleden nog door Frank Witzel gebruikt in zijn roman Die Erfindung der Roten Armee Fraktion, waarin een manisch-depressieve tiener zich zorgen maakt over de vraag of niet alle woorden op de een of andere manier besmet zijn.
Niet om nou te suggereren dat taal er niet toe doet, integendeel. Het standpunt van Victor Klemperer, de filoloog die uitputtend de lingua tertii imperii, de taal van het Derde Rijk documenteerde, dat de taal die we gebruiken er heel veel toe doet en dat woorden niet zonder consequentie zijn, is juist. Woorden hebben betekenis en fungeren als bakens die mensen gidsen terwijl ze zich verhouden tot hun omgeving en besluiten nemen over hun eigen lot en dat van anderen. ‘Zoals het gebruikelijk is te spreken over het aangezicht van een tijdperk of een land, zo is het ook gebruikelijk om de geest van een bepaalde epoche te karakteriseren door zijn taal’, schreef hij. Een van de belangrijke punten die Klemperer keer op keer maakt is dat taal een slagveld is van ideologische strijd. Herhaal woorden vaak genoeg en het wordt op enig moment niet meer mogelijk om na te denken zonder dat het woord zich opdringt. Wie de taal beheerst, beheerst ook de wijze waarop men over politieke problemen spreekt – en bepaalt wellicht zelfs wie als winnaar uit de politieke strijd komt.
De vraag dringt zich daarmee op of het, in dat geval, mogelijk is een taal te hebben die nazi-vrij is, dat wil zeggen: die ons nooit in de armen drijft van nazisme of fascisme, in welke vorm dan ook. Het project van Klemperer lijkt deels bedoeld om te voorkomen dat het nazisme ooit weer via het spraakgebruik de samenleving zou kunnen binnenglippen. Heeft het nazisme een essentie, of heeft het een methode? Klemperer lijkt te leunen naar het eerste, en stelt daarom dat het belangrijk is om de individuele puzzelstukken ervan te identificeren, te doorgronden, en uit het spraakgebruik te verbannen.
Waar in Mein Kampf toont zich in dat geval de essentie van Hitlers gedachtegoed? In de beruchte hoofdstukken aan het eind van deel I, waar het visioen van de raszuiverheid van het Duitse volk centraal staat, en die in nazi-Duitsland vaak los als brochure en lesmateriaal werden verspreid?
Misschien wel net zo beklemmend als de antisemitische verhandelingen die Hitler presenteert, zijn de autobiografische hoofdstukken in het begin van het boek, waar het proces van zijn intellectuele ontwikkeling uit de doeken wordt gedaan. Die geschiedenis is een fabricatie en geeft een gestileerd beeld, maar toch is er iets wat juist die hoofdstukken zo akelig maakt. Het is de manier waarop Hitler uitvoerig beschrijft hoe hem in Wenen de schellen van de ogen vallen en hoe hij op zijn frustraties en vragen steeds dat éne, eeuwig zelfde antwoord gaat zien. Alles waar Hitler zich over opwond, de omstandigheden van de arbeidersklasse die inderdaad erbarmelijk waren, het alcoholisme onder de arbeiders, het huiselijk geweld, het feit dat het stedelijke proletariaat van weekloon naar weekloon leefde en de honger leerde te aanvaarden als een permanente aanwezige in het bestaan, alsmede de corruptie van de kunst waarachter altijd het Kulturbolschewismus schuil ging – alles had dezelfde oorzaak. De lezer ziet als het ware stap voor stap hoe Hitler zichzelf de redeneringen aanleerde die hem in staat stelden om alles waar hij aanstoot aan nam samen te laten vallen in één oorzaak.
We hoeven de dramatisering van zijn ‘wordingsgeschiedenis’ niet te aanvaarden, zoals de bezorgers ook opmerken, om de manier van denken te herkennen. Hitlers opmerkingen over hoe hij tijdens zijn schooljaren tot het inzicht kwam dat de juiste soort historische analyses de sleutel in zich droeg tot het begrijpen van de wereld zijn in die zin veelzeggend. Wie de geschiedenis op de juiste manier leest, stelde hij, kan ook de bron van alle maatschappelijke ontwikkeling doorgronden. Het begrijpen van de geschiedenis werd daarmee een handleiding voor het heden: voor politiek.
In Hitlers geschiedopvatting heeft zich een geweldige corruptie voltrokken, die de opstanding van het Duitse volk uit zijn eigen ellende dwarsboomt en zijn voormalige glorie heeft vernietigd. Het ooit gezonde volkslichaam is vergiftigd door vijandige elementen, doelbewust, en er kan geen genezing plaatsvinden zolang die elementen ongehinderd hun gang kunnen gaan in het maatschappelijk weefsel. Het uitbannen van de ziektekiemen, van de corruptie, werd voor Hitler aldus de belangrijkste opdracht – de enige opdracht – op de weg naar het herstel van de Duitse grootheid.
Het zoeken naar die ene, fundamentele oorzaak van het verval is de drijvende kracht achter de ideologische waanzin die vervolgens in de andere hoofdstukken, altijd in groot en hallucinant detail, uit de doeken wordt gedaan. De vraag waarom de raszuiverheid er zo veel toe doet kondigt zich al aan in Hitlers oorspronkelijke gedachte dat in de geschiedenis de natuurlijke ontwikkeling van het Duitse volk gefrustreerd was geraakt – het begint bij het vinden van de bron ervan, en het was in Wenen dat Hitler het plotseling in één groot verband ging zien: ‘Was er één rottigheid, schaamteloosheid in enige vorm, vooral in het culturele leven, waaraan niet minstens één Jood had meegedaan? Wanneer je maar voorzichtig in zo’n gezwel sneed, vond je, als een made in een rottend lijf, een Joodje, vaak nog volledig verblind door het plotse licht.’
De autobiografische hoofdstukken tonen een man die de wereld tegemoet treedt met de ziedende wens om het geheim van haar verdorvenheid te ontwarren en daartoe slechts één sleutel ziet. ‘De ervaringen in het dagelijks leven vormden de aanzet tot steeds nieuwe studie van de uiteenlopendste problemen’, schrijft Hitler. Maar hij kwam altijd uit bij één en dezelfde oorzaak.
Als de essentie van het nazisme zijn ressentiment is, en zijn vocabulaire was aangereikt door concepten die tijdens de negentiende en vroege twintigste eeuw waren ontwikkeld, dan is zijn methode een geschiedschrijving die ervan uitgaat dat alle sociale en politieke problemen kunnen worden herleid tot één oorzaak – in het geval van Hitler de vergiftiging van het volkslichaam door het hem vijandige jodendom, dat de kwade genius was achter elke kleinere vijand, van de pers tot de vakbonden en van bioscoopfilms tot het grootkapitaal. De oplossing spiegelt zich in de analyse: voor één fundamentele oorzaak kan vanzelfsprekend ook maar één ultieme oplossing bestaan.
‘Nice people don’t go Nazi’, zei de Amerikaanse journaliste Dorothy Thompson. Mogelijk worden zelfs onaardige mensen niet per definitie nazi. En evengoed is het niet per se zo dat elke akelige of ‘onmenselijke’ gedachte per definitie tot gruwelijkheden op industriële schaal en met industriële methodes leidt. Talloze mensen – politici, schrijvers, ideologen, gewone mensen – haten op Twitter anderen routinematig om de uitoefening van hun vrijheid en houden hen hoogstpersoonlijk verantwoordelijk voor alle rottigheid van de wereld. Waar dat vijandbeeld het verklaringsmodel voor zo ongeveer alles wordt, daar kan altijd op enig moment iemand opstaan die bereid is tot het uiterste te gaan om de vijand van de aardbodem te vegen.
Wat helpt daartegen? Een zorgvuldige omgang met de taal? Ongetwijfeld. Maar het is best denkbaar dat ook een schone taal nog steeds in staat is om redeneringen te produceren die het vijandbeeld dat ten grondslag ligt aan het nazisme tot grote hoogten opstuwen. Hitler gebruikte, zeker in Mein Kampf, merkte ook Klemperer op, termen en concepten die bijna alledaags waren en die over het hele spectrum van politiek rechts, en soms links, de normale taal waren. Wat is dan nog een schone taal? Als Mein Kampf iets duidelijk maakt, dan is het dat waar verlossing van de ziekte en zuivering van de samenleving het verlangen zijn, elke redenering wel naar wreedheid kan worden toegeschreven.
Er is een manier van denken, een methode, die zich op bijna elke pagina van Mein Kampf aan de lezer opdringt. Waar zich de gedachte heeft genesteld dat de bevolking in groot geluk kan leven, als er maar een eind komt aan de zwendel die haar in alles frustreert, helpt geen redelijk verstand meer. Misschien meer nog dan de taal van het nazisme is het dat besef dat het lezen van Mein Kampf zo gruwelijk maakt. We zien, met de kennis van waar het eindigde, machteloos toe hoe de auteur zijn eerste stappen zet op een slingerpad dat niet alleen een specifieke manier van spreken heeft maar ook een bepaalde manier van redeneren. Die manier van redeneren is rampzalig en onjuist, maar ook gruwelijk actueel.