Atom Sunada als Paku (links) en Fumino Kimura als Taeko in Love Life

Schoonvader zit met z’n rug naar haar toe. Het is een verjaardagsfeestje voor zijn vrouw, maar zoals dat gaat krijgt ook het kleinkind een cadeau. Schoonvader snuift als hij ziet wat het is. ‘Afdankertje’, luidt zijn oordeel. ‘Afdankertjes zijn goed, maar niet altijd.’ En dan kijkt hij betekenisvol naar zijn schoondochter, Taeko (Fumino Kimura). Het kind, Keita, is van haar, uit een vorige relatie. Vlak voor de geboorte ging de vader, Park (Atom Sunada), er vandoor waarna ze trouwde met Jiro (Kento Nagayama) van wie ze zielsveel houdt, hoewel zijn vader haar als ‘tweederangs’ beschouwt.

Love Life van de Japanse regisseur Kōji Fukada begint als een soapaflevering, maar verandert gaandeweg in een tragedie waarin de personages noodgedwongen zoeken naar wat echt belangrijk is in hun leven. Het verhaal is gebaseerd op een fijn jazznummer van Akiko Yano uit begin jaren negentig, een song met een bitterzoete toon die ook Fukada’s film kenmerkt. Bij het kijken komt Tokyo Story bij je op, Ozu’s beroemde film uit 1953 waarin de personages aan het einde inzicht hebben gekregen in de complexiteit van hun bestaan. Ze ondergaan bewustwording; zien in dat tijdelijkheid het leven bepaalt, en ontdekken dat gevoel – empathie – voor het eerst mogelijk is.

De titel van Fukada’s film verwijst niet naar ‘liefdesleven’, maar naar ‘liefde en het leven’. Om de wirwar van emoties weer te geven speelt de jonge regisseur in de vormgeving effectief met tegenstellingen. De setting, het moderne Japan, is kleurrijk, maar het verleden en het onderdrukte gevoel zijn duister. Taeko en Jiro wonen in een fijn appartement waarin het leven van hun zoontje centraal staat. Speelgoed overal. Computerschermen constant aan. De muren beplakt met zijn tekeningen. Ze zijn in de ban van het kind, ook Jiro die het zoontje opvoedt alsof het van hem is. Haast ongemerkt suggereert Fukada met montage en mise-en-scène dat er van alles onder de oppervlakte speelt. De tragedie komt niet in beeld, maar de camera blijft genadeloos hangen op een leeg beeld – een open badkamerdeur – zodat je de horror onwillekeurig invult.

De grens tussen normaliteit en chaos blijkt flinterdun, zeker als de vervreemde vader, Park, opeens opduikt. Park, doofstom, is aan lager wal geraakt, en alleen Taeko kan hem helpen. Ze regelt dat hij tijdelijk in het appartement van haar schoonouders, die zijn verhuisd, kan wonen. Vergeven kan Taeko hem niet – hij liet haar en het kind immers in de steek – maar ze heeft er evengoed geen controle over dat ze het wel heel fijn met hem vindt. Het conflict tussen heden en verleden is compleet, tussen een leven dat maar voortkabbelt, inderdaad een waarin je niets meer bent dan een ‘afdankertje’, en een leven uitgebeend tot de kern, waarin je inzicht hebt en de dingen accepteert zoals ze zijn.

Te zien vanaf 16 maart