
Metropolis laat de wereld zien door de ogen van lokale, jonge filmjournalisten. Vijftien jaar geleden begonnen bij de VPRO en vorig jaar overgenomen door Human. Universele thema’s (corona, therapie, gender, downsyndroom, milieuactivisme, seksuele voorlichting) worden in korte reportages door plaatselijke tv-makers behandeld. Niet doorwrocht, wel informatief, vaak amusant en inzicht gevend over wat wij, The Family of Man, delen en waarin we verschillen. Het is deze keer niet Wij die de Ander portretteert, het zijn Zij die, aan de hand van een hier bedacht, vaak actueel thema, op zoek gaan en de weg kennen (dit trouwens met alle respect voor de geweldige en meestal ‘naamloze’ Nederlandse researchers die prachtige, diepgravende reisseries van ‘onze’ bekende presentatoren voorbereiden). Het wordt uitgezonden op NPO 2, maar zou een verrijking voor het soms ondragelijk lichte NPO 3 kunnen zijn. De onvolprezen Stef Biemans praat de onderdelen aan elkaar.
Zondag opende de aflevering met klassiek geworden beelden van het laatste vliegtuig vol Taliban-ontvluchters, dat, met verstekelingen op het landingsgestel (de dood tegemoet) en omringd door rennende mannen die geen plek hadden bevochten, opstijgt uit Kabul. ‘Waar zijn de mensen die wisten weg te komen eigenlijk terechtgekomen?’ is de uitgangsvraag bij ‘deze wat atypische Metropolis’ (Biemans). Atypisch qua zwaarte en opzet, want nu gingen we de wereld wel over maar dan op zoek naar Afghanen in de diaspora.
We kwamen ze, gefilmd door Marcos, tegen op het vliegveld van Sao Paulo, waar een terminal al vier maanden vluchtelingenkamp is. Twaalf grote gezinnen en vijftig alleenstaande jonge mannen die hopen Brazilië binnen te komen (het land beloofde zesduizend visa). Maar de daklozenopvang in de stad zit vol arme Brazilianen dus daar passen ze niet bij. Ze mogen het land niet binnen en kunnen en willen niet terug. Geïmproviseerde tent-achtige constructies met piepkleine slaapruimte, maar de jonge mannen zingen en Marcos’ Engels sprekende gesprekspartner legt uit dat hij onder de Taliban geen journalist meer kan zijn maar vol hoop is dat hij nu in dit land een toekomst heeft. De moed zakt de kijker in de schoenen en hoopt dat dat hem en zijn familie niet overkomt.
Over naar Zeist, waar Abdul en Ahmad stage lopen in de kringloopwinkel bij fietsenmaker Pascal. Abdul was automonteur. Dit werk is simpeler: banden van wielen halen. Niet echt uitdagend. Pascal laat zich niet uit over wat hij van de situatie vindt, maar van hem had dit duidelijk niet gehoeven (assistentie of vluchteling?) − lekker motiverend voor zijn stagiairs. Als die zich vijf voor twaalf melden voor de lunch stuurt hij zie terug: lunch pas om twaalf uur. Tja.
‘Mis je Afghanistan?’ vraagt Zeister reporter Stijn. En ik hoor mezelf brullen, zoals vaker bij sport- en straatinterview op het niveau van ‘wat ging er door je heen?’ en ‘wat dacht je zelf?’ Maar toegegeven: Abdul is blij met de vraag. Hij heeft veertien fietstermen geleerd, maar zegt nu, stralend en triest ineen: ‘Mijn land, in mijn hart.’ Van zijn acht kinderen mochten er drie meekomen naar hier; vijf wonen bij oma in het hartland. Zijn vrouw noemt hij niet. Die blijkt desgevraagd hier te zijn.
En dan gaan we terug naar Afghanistan, maar dan in augustus 2021. Toen maakte correspondent Alem een Metropolis-item over twee BMX-fietsende zusjes, Zohar en Shokofa Azar in Kabul. In een clubje meiden crossen ze, kunstjes doend, al twee jaar door Kabul. Lol, kunde en levenslust spatten ervan af. Toen nog wel. Veel Afghanen zijn traditioneel, zeiden ze toen: alle sporten zijn haram voor vrouwen. Maar wij, uit een ruimdenkend gezin, hebben geluk.
Alem interviewt hun moeder: en of ze geluk hebben met haar (en kennelijk een vader) die hen door dik en dun steunt. Maar nu? Ze zijn gevlucht. Shokofa is in Islamabad, waar ze kan fietsen maar doodongelukkig is. ‘Ik kan nog beter teruggaan, maar wat wacht me daar?’ Het antwoord zien we in hun fietsvriendin Mina, die niet meer naar school mag en die alleen nog op het afgesloten binnenplaatsje een paar meter heen en weer kan rijden met haar crossfiets (!). Ze is diep down. Alleen Zohar heeft het eigenlijk goed in Berlijn. Als je tenminste niet meetelt dat ze zich continu grote zorgen maakt over (en vrees ik, schuldgevoel heeft tegenover) haar familie. Stef sluit af: het lot van de vluchteling is dat hoofd en hart altijd in het thuisland blijven (Abdul zei het al). ‘Altijd op reis, en toch sta je stil.’ En Stef kan het weten. Zijn vrouw Audrey nog veel beter, verdreven als ze zijn uit Nicaragua.

Natuurlijk dacht ik aan ‘Onze man bij de Taliban’ en Thomas Erdbrink. Op dezelfde avond van de Afghaanse Metropolis werd het vierde en laatste deel daarvan uitgezonden. Toen ik over de reeks schreef, had ik die aflevering nog niet kunnen zien. Maar ik had achteraf het gevoel dat ik toch te weinig liet doorklinken hoe indrukwekkend die productie van Erdbrink en good old Roel van Broekhoven is. Waarin Talib en diens slachtoffer uitgebreid aan het woord komen. Deel vier versterkte dat.
Simpel gezegd vraag ik me af in welk westers land zo een indringend, menselijk beeld te zien is geweest van dat land, gewonnen door de Taliban, verloren door niet alleen de vluchtelingen maar ook door ontelbare achterblijvers. Verloren door vijftig procent van de bevolking vanwege hun sekse. Verloren door niet-Taliban-moslims, laat staan andersgelovigen. Verloren door democraten. Verloren door minderheden, van verschillende aard – van etniciteit tot geaardheid. Verloren door intellectuelen en kunstenaars. Verloren door muzikanten.
De jonge mannen op het vliegveld van Sao Paulo zongen, begeleid door een tanbur, luit met lange hals. Bij Erdbrink zien we op archiefbeeld hoe zulke en andere instrumenten door de Taliban vernield worden. Zien we wanhopige mannen in de muzikantenwijk van Kabul wier instrumenten vernield of verstopt zijn en wier inkomen in één klap niet meer bestaat. ‘We kunnen alleen nog bedelen.’ En altijd zijn er verzetsmensen, zoals de musicus die in het geheim les geeft aan een mannelijke instrumentalist en een zangeres (‘onze grote meester’ noemen ze hem).
Draperieën moeten zorgen dat het geluid buiten niet te horen is. Een jongeman staat op wacht voor de deur. (En altijd denk ik: hoe gevaarlijk is dit filmen voor betrokkenen? De makers doen er alles aan om gevaar te minimaliseren; hun gesprekspartners willen dat ze gezien en gehoord worden; met types als ik zou er geen kritische journalistiek bestaan – maar toch.) Mijn god, je verbiedt de kunstvorm die wereldwijd diepe levensbehoefte is voor bijna iedereen – om te beluisteren, om te maken. Omdat uitgerekend je god die zou verbieden. Waarom niet ook meteen zanglijster, nachtegaal, merel uitgeroeid? Mao deed het met de mus voor, zij het om andere redenen.
Bedelen is ook het lot van ontelbare vrouwen die immers elke beroepsuitoefening is ontzegd. Thomas’ vaste bedelares is eigenlijk niet het beste voorbeeld: voor haar en haar familie blijkt bedelen al veel langer een beroep, waarmee ze niet ontevreden zegt te zijn. Maar al die anderen die in één klap brodeloos zijn, vaak samen met hun gezinnen. Maar er zijn heldinnen. Layla is er een. Zij bezat ‘het vrouwenpaleis’, een gemengd café waar vrouwen toneel speelden en musiceerden. Gesloten natuurlijk. Ze begon een naaiatelier om jonge arme vrouwen een gedoogde opleiding annex vak te geven. Om bedelende vrouwen geven de Taliban kennelijk geen moer, zegt ze. Zoals ze überhaupt geen moer om vrouwen geven.
Maar Thomas en ik als kijker moeten niet denken dat we beter zijn. Hooguit minder slecht: in elke man schuilt een Talib. Kijk maar naar Trump – geen haar beter. Het is een radicale redenering – niet houdbaar, wel tot op zekere hoogte begrijpelijk. Van een vrouw die er geen seconde over denkt naar Europa te gaan: ‘Wat moet ik daar? Vernederd worden in de bijstand?’
In de vierde aflevering wordt soms teruggekeken op eerdere fragmenten. En wordt nieuws toegevoegd. Bitter hilarisch blijkt een gesprek met een jonge, slimme Taliban-leider. Aanvankelijk zeiden de Taliban dat ze minder radicaal zouden zijn dan na hun eerste machtsovername. Daar leek het ook een tijdje op in de acht maanden dat Erdbrink er filmde. De man voorspelt dat het een kwestie van weken, hooguit maanden is voor het verbod op onderwijs voor meisjes opgeheven zal worden. En waarom is dat verbod er? Omdat de bevolking buiten Kabul helemaal geen onderwijs voor vrouwen wil. Eerst dus mentaliteitsverandering bij de boeren die anders boos worden (in weken, maanden!), en dan komt het goed. Als hij het al geloofde en er voorstander van was, dan verloor zijn ‘liberale’ vleugel het totaal van de hardliners. Die de dystopie vervolmaakten.
Erdbrink kan als de rattenvanger van Hamelen uitgelaten met een leger jochies door de muziekwijk rennen (welke journalist bedenkt zoiets?) en hij kan mede lijden met de slachtoffers, de vrouwen voorop. Hij gaat terug naar Tahmina Osmani, de dappere tv-journaalomroepster van de enige onafhankelijke zender, die inmiddels met bedekte mond moet omroepen. Als we haar hele gezicht zien in het interview blijkt het licht in de ogen van deze intelligente, geestige vrouw bijna gedoofd. Ze beseft dat de zender zal verdwijnen, dat haar lot binnenshuis ligt. En inderdaad. Behalve dan dat dat Erdbrink haar later plots terugvindt als presentatrice van een zender in Pakistan. Wel gesluierd, zonder gezichtsbedekking. Net als Shokofa Azar. Maar met, hopen we, meer kans dan dat fietsmeisje om daar iets van haar leven te redden.
Metropolis: Afghanen in de wereld is nu terug te kijken op NPO start. . Net als Onze man bij de Taliban aflevering vier