Voor de intrigerende kleurwerken die Jan Dibbets nu maakt (Duplo, 2014) gebruikt hij negatieven uit het midden van de jaren zeventig. Dat waren kleurenfoto’s van glanzende stukken autocarrosserie. Kleuren zo fotograferen kwam hem van pas in de manier waarop toen de ontwikkeling van zijn kunst verliep. In het kort: hij wilde kijken hoe je in een abstracte beeldordening (van onze held Mondriaan) elementen uit de werkelijkheid zou kunnen inbrengen. De optiek van de camera produceerde perspectivische vertekening in een foto, met daarbij effecten van ruimtelijkheid. Tegelijkertijd was de foto zelf een vlakke rechthoek die je ook nog tot andere vormen kon versnijden. Die platte vlakken konden op een groter vlak in een abstract patroon worden ondergebracht. In die context van allerlei opties was Dibbets toen bezig fotografische motieven te vinden waarin ruimtelijke effecten minimaal zouden zijn. Hij fotografeerde dus water, recht van boven, en andere zulke motieven – gras bijvoorbeeld of herfstblaadjes op een bospad. Maar een wateroppervlak rimpelt en gras krult. Dat bracht in de foto’s subtiele suggesties van beweeglijkheid.

Een aantal van zulke foto’s bij elkaar gemonteerd in een abstracte vormgeving maakte dan wonderschoon glinsterende beelden die, zoals een enkele, fraai Monet’s Dream konden heten. Zeker in die jaren had kunst zichzelf een zekere strengheid opgelegd. Een motief met nog minder structuur en nog abstracter bleef Dibbets bezighouden. Zo kwam hij terecht bij carrosserieën van auto’s. De kleur daarvan was die van synthetische lak, strak gespoten, zonder impressionistisch schildershandschrift. Op auto’s is kleur niet alleen vanwege die kleur aangebracht maar, meer nog eigenlijk, om oogverblindend te glanzen. De straling van het licht dat op het heldere lakwerk weerkaatst is zo sterk dat de kleur vreemd onstoffelijk werkt en niet atmosferisch als bij zacht bevend water. De foto’s in deze Color Studies waren verschillend van kleur en vierkant (strakker ging niet). De abstractheid ervan, waarom het toen ging, was onverbiddelijk. Wat hun strakke kleur betreft: eigenlijk waren het afkortingen van kleuren – zoals in de taal van Samuel Beckett (ook een held) de woorden en de karige zinnen ook kort worden gehouden.

Een kunstenaar doet wat hij moet doen: het onvoorstelbare zichtbaar maken

Verder ging het toen niet. De kleuren van Dibbets (die zoals elke schilder een colorist is) hebben een tijd liggen dromen – totdat de digitale fotografie op zijn weg kwam en alle daarbij behorende trucage en manipulaties. Is het dan nog kunst als het niet met penseel en waterverf op papier is getoverd? Dat is een domme vraag: een kunstenaar zou wel gek zijn als hij, uit vals sentiment en weemoed, niet alle technische middelen zou omarmen als die hem helpen te doen wat hij moet doen: het onvoorstelbare zichtbaar maken.

Toen Dibbets, nadat zijn vroege werk zwart-wit was geweest, in 1970 kleurenfotografie ging gebruiken (omdat hij het toen betalen kon) waren er genoeg deftige kunstkenners die dat maar vulgair vonden. Nu hoor ik soortgelijke commentaren over de prachtig golvende beeldvertellingen, ook digitaal gemaakt, van Ed Atkins, over wie ik het laatst had. Hoe het allemaal werkt, weet ik ook niet en hoef ik niet te weten. Want ik zie in de mise-en-scènes van zijn werken een souplesse van beweeglijkheid waarbij bewegingen naar alle kanten vloeien en in en uit elkaar glijden. Dat is ongekend. Die nieuwe ruimte is grenzeloos. Intussen wordt in de danskunst de meest lenige danser op het toneel vastgehouden door de zwaartekracht en de reikwijdte van zijn ledematen. Vergis je niet: dat blijft ontroerend mooi, zoals ook in werken van Matisse de figuratie van geknipte kleur straalt van licht. Maar zoals in de projecties van Atkins bewegingen zijn losgemaakt, zo worden in de digitale fotografie van Jan Dibbets de kleuren, die in de oude negatieven strak opgeborgen waren, uit die strakheid bevrijd en losgemaakt uit wat ik abstracte afkorting noemde. Fysiek is het fotografie – maar wat ik zie zijn combinaties van vlakken wonderlijk lichte, transparante kleur. In de oude Color Studies is het licht een reflectie op lakwerk – in deze nieuwe lijkt het licht van binnen uit de kleuren te gloeien. De kleuren zweven. Anders kan ik het niet zeggen. Het is ook niet meer gewoon appelgroen of wijnrood maar, denk ik, een nog onbeschrijflijk nieuwe chromatiek die pas net begint. Het zijn dwarse, koppige werken die ook nog nergens op lijken.


PS Omdat ook de musea als zo vaak eraan moeten wennen is het nieuwe werk van Jan Dibbets nog niet in openbare collecties in ons vaderland te zien


Beeld: (1) Jan Dibbets, Duplo, 201. 125 x 125 cm (Studio Dibbets);(2) Jan Dibbets, Colorstudy C1, 1976. Kleurenfoto, 84,5 x 84,5 cm (incl. lijst) (collectie van Abbemuseum, Eindhoven)