Kabila fungeert als pion in een militair en diplomatiek spel. De regels worden gemaakt door anderen, in de eerste plaats de Rwandese leider Paul Kagame, die in 1994 het moorddadige Hutu-regime uit zijn land verdreef. Kabila heeft veel aan hem te danken, evenals aan president Yoweri Museveni van Oeganda en president José Eduardo dos Santos van Angola. Zij steunden hem met troepen en wapens, leidden zijn officieren op en gaven hem diplomatieke rugdekking. Kabila beweert dat zijn Alliantie van Zaïrese oorsprong is, maar de sleutelposities in het nieuwe staatsapparaat worden bezet door Rwandese Tutsi’s, terwijl de meeste soldaten Tutsi’s uit Oost-Zaïre zijn.
Veel Zaïrezen beschouwen hen als bezetters en daar is wel iets voor te zeggen. Volgens de Verenigde Naties, Artsen zonder Grenzen, Human Rights Watch en het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken hebben Kabila’s troepen zich overgegeven aan massamoorden op de Hutu-vluchtelingen in Zaïre. Zij knapten het vuile werk op voor Kagame, wiens bewind door voortdurende Hutu-invallen werd bedreigd. Hoever de Rwandese invloed in Kinshasa reikt is niet duidelijk, maar volgens zegslieden in Kabila’s eigen regeringspartij is zijn voornaamste rivaal, André Kissasse, in januari uit de weg geruimd door een Rwandees moordcommando.
DE BELANGRIJKSTE figuur op het bord is echter Yoweri Museveni. Toen hij in 1986 de macht greep in Oeganda, erfde hij van zijn voorgangers Idi Amin en Milton Obote een failliete staat en een kapot land. Hij deed geen democratische beloften omdat - zo schrijft hij in zijn autobiografie - een democratie niet kan gedijen in een straatarm land zonder middenklasse. Met steun van het IMF en de Wereldbank, wier voorwaarden hij overigens onder protest accepteerde, voerde hij op autoritaire wijze een aantal hervormingen door die de Oegandezen een bescheiden welvaart brachten. Zijn pogingen om de rest van Midden-Afrika te verenigen in een gemenebest op basis van hetzelfde beleid stuitten echter telkens op tegenstand van de Fransen en hun zetbazen.
De architect van dit Franse pré-carré (jachtterrein) in Afrika was de onlangs overleden gaullist Jacques Foccart. Onder de presidenten De Gaulle, Pompidou en Giscard d'Estaing bestuurde hij vrijwel op eigen gezag de ‘Afrika-cel’ in het Elysée. Foccart onderhield de Frans-Afrikaanse relaties voornamelijk door dictators tegen elkaar uit te spelen, ontwikkelingsgelden te misbruiken en de Afrikaanse elite afhankelijk te maken van Franse investeringen. Zolang de Franse belangen waren veiliggesteld, was het Afrikaanse personeel uitwisselbaar. In zijn memoires beschrijft Foccart hoe hij in 1967 Omar Bongo naar Parijs haalde zodat De Gaulle kon oordelen of hij geschikt was om Gabon te besturen. Bongo viel in de smaak, werd per kerende staatsgreep bevorderd tot president en verkocht alle Gabonese olie aan de Franse staatsoliemaatschappij Elf.
Zulke schaamteloze manoeuvres waren eerder regel dan uitzondering. De ‘bevriende’ Afrikaanse regeringen werden steevast geflankeerd door hoge Franse ambtenaren, Franse bedrijven genoten een voorkeursbehandeling en verwierven menig monopolie op de export van Afrikaanse grondstoffen. De Franse ontwikkelingshulp aan Afrika was grotendeels zelfhulp. In de woorden van Georges Pompidou: ‘Ontwikkelingshulp is een gesloten cirkel. Het komt door de voordeur binnen en vloeit door de achterdeur weer terug.’
Een van die achterdeuren is het Franse partijstelsel. Franse politici maken dankbaar gebruik van informele contacten met Afrikaanse potentaten om hun verkiezingskassen en particuliere rekeningen te spekken. Giscard d'Estaing kwam eind jaren zeventig in het nieuws doordat hij zich op het vliegveld door keizer Bokassa van Centraal-Afrika ten afscheid een paar kostbare diamanten in de hand liet drukken. Tegenwoordig geldt Omar Bongo als de voornaamste geldschieter van de Franse partijen. ‘Ik betaal ze allemaal’, zei een Afrikaanse regeringsleider een paar jaar geleden: ‘Dan ben ik aan alle kanten ingedekt.’
IN 1981 GLOORDE er even een sprankje hoop voor de Afrikanen. De verkiezingsoverwinning van Mitterrand werd in sommige Afrikaanse hoofdsteden even enthousiast gevierd als in Parijs. De socialistische kandidaat had beloofd het netwerk-Foccart te ontbinden en een democratische doorbraak in de jonge Afrikaanse naties te bevorderen. ‘Ik zal nimmer een man als Mobutu Sese Seko de hand drukken’, had hij er nog aan toegevoegd. Zoals zo veel beloften van Mitterrand was ook deze gauw vergeten omdat de Parijse financiers, ambtenaren en veiligheidsdiensten hun Afrikaanse vrienden uiterst effectief afschermden. De nieuwe minister van Ontwikkelingssamenwerking, Jean-Pierre Cot, die de belofte van democratische hervormingen in Afrika serieus nam, werd tot ontslag gedwongen en kreeg een spreekverbod. Binnen twee jaar reisde Mitterrand naar Zaïre en gaf Mobutu een hand. Frankrijk had de Afrikaanse bondgenoten en woekerwinsten te hard nodig.
In de plaats van het netwerk-Foccart verrees nu een netwerk van de president zelf, bijeengehouden door zijn zoon Jean-Christophe Mitterrand. Junior onderhield goede relaties met Etienne Eyadéma, dictator van Togo, zijn favoriete vakantiebestemming, alwaar hij beschikte over een aanzienlijke aandelenportefeuille, een landgoed en de nodige buitenvrouwen. Hij zette graag de bloemetjes buiten met de kinderen Mobutu, Bongo en Habyarimana (de president van Rwanda) en liet zich in met de Afrikaanse wapen- en drugshandel, waarvoor Rwanda als logistieke draaischijf fungeerde. De verdrijving van het Hutu-regime in Kigali in 1994 was een persoonlijk drama voor de familie Mitterrand.
De Frans-Afrikaanse relaties werden onder Mitterrand niet alleen gepersonaliseerd, ze kwamen ook steeds meer in het teken van het geld te staan. Staatsgrepen en interventies maakten plaats voor zachte leningen, joint ventures en selectieve wapenleveranties. Het zwaartepunt in de verhouding verschoof allengs naar de Afrikanen: de Franse politici werden afhankelijk van de illegale financiering door hun Afrikaanse vrienden. Terwijl de socialisten hun zakken vulden in Togo, Rwanda en Zaïre, gingen rechtse politici als Giscard d'Estaing, Chirac en Pasqua geregeld bedelen in Benin, Gabon en Ivoorkust. Chirac haalde in 1989 de wereldpers toen hij kolonel Mathieu Kérékou, sinds 1972 dictator van Benin, een hart onder de riem stak: ‘Het meerpartijenstelsel is flauwekul, dat heeft in Afrika geen enkel nut.’ Geroerd door zoveel cultuurrelativisme schreef de kolonel ogenblikkelijk een cheque uit.
De Fransen weigeren in te zien dat ze hun geloofwaardigheid in Afrika zelf hebben ondergraven. Nu Kabila de hoeksteen uit hun Afrikabeleid heeft weggetrokken, menen zij het slachtoffer te zijn van een Angelsaksische samenzwering. Kinshasa is in hun ogen een nieuw Fashoda, het stadje aan de Nijl waar de Franse opmars in noordelijke richting in 1898 door de Britten werd gestuit; alleen is Washington ditmaal de kwade genius. Zij hebben in zoverre gelijk dat de Amerikanen veel belang stellen in de strategische mineralen in de Afrikaanse bodem, maar Washington stelt zich juist terughoudend op en laat de belanghebbende multinationals zelf het woord doen.
HOE BELANGRIJK de zelfstandige rol van de multinationals in de regio is, bleek tijdens de mislukte bemiddelingspoging van Nelson Mandela in april jongstleden. Ondanks toezeggingen van zowel Kabila als Mobutu slaagden de twee er maar niet in om elkaar aan boord van een Zuidafrikaans marineschip te ontmoeten. Kabila’s weigerachtigheid werd toen geweten aan protocollaire problemen en prestigekwesties. Achteraf blijkt dat hij enkel tijd rekte om te onderhandelen met de diamantfirma’s De Beers (Zuid-Afrika), African Mining Group (Zuid-Afrika), America Mineral Fields (Verenigde Staten/Canada) en Anglo American (Verenigde Staten). Inzet van de onderhandelingen was een concessie ter waarde van een miljard dollar voor het exploiteren van koper- en kobaltmijnen in Kolwezi. De rebellenleider was namelijk platzak.
America Mineral had de beste kaarten omdat dit bedrijf geen rekening hoefde te houden met bedenkingen van de Canadese regering. De Beers, African Mining en Anglo werden gehinderd door de neutraliteit van hun regeringen en konden niet openlijk met Kabila zaken doen. Toen America Mineral ook nog eens De Beers overbood tijdens een door Kabila georganiseerde diamantveiling, kon het bedrijf zonder problemen het Kolwezi-contract in de wacht slepen. Onmiddellijk brak Kabila de vredesbesprekingen af en liet zijn troepen oprukken naar de Zaïrese hoofdstad. Een paar dagen later bevestigde zijn minister van Financiën Mawampanga dat hij weer beschikte over ‘genoeg cash om de strijd voort te zetten’.
DOOR MOBUTU te verjagen heeft Kabila het Franse netwerk van officiële betrekkingen, persoonlijke banden en tactische bondgenootschappen in de regio aan flarden gescheurd. Hoe de nieuwe constellatie eruit zal zien, is niet te voorspellen, maar voor Parijs wordt het nooit meer zoals vroeger. Terwijl de multinationals in het strijdgewoel proberen hun belangen veilig te stellen, stort de Franse Afrikapolitiek als een kaartenhuis in elkaar. De volgende domino is president Pascal Lissouba van Congo-Brazzaville. Nu zijn toeverlaat Mobutu is weggevallen, loopt ook hij gevaar. Zijn poging om zijn grote rivaal, de voormalige marxistische dictator Sassou N'Guesso, door een gewapende overval uit te schakelen, mislukte twee weken geleden omdat N'Guesso over veel meer vuurkracht beschikte dan Lissoubas’ Franse adviseurs wisten. N'Guesso wordt sinds kort namelijk gesteund door Kabila en Dos Santos.
Terwijl de Congolese steden ten prooi vielen aan gewapende zwerfkinderen en plunderende legereenheden, slaagden Franse commando’s er vorige week in om hun landgenoten te evacueren. Lissouba wil nu dat de Fransen blijven om als ‘buffer’ te fungeren tussen zijn troepen en de rebellen, maar het ziet ernaar uit dat ze zullen worden teruggetrokken. Parijs wil niet verstrikt raken in een ‘Mogadishu-scenario’. Lissoubas’ lot ligt nu in handen van de oliemaatschappij Elf, die grote belangen in Congo heeft. Van de Franse beschavingspretenties blijft zo wel erg weinig over. Gevraagd naar zijn toekomstplannen zei Lissouba vorige week tegen een Franse krant: ‘De heer Jaffré (president-directeur van Elf - ab) en de zijnen hebben de macht in dit deel van de wereld. Denkt u nu werkelijk dat ik iets in te brengen heb?’
DE AFGELOPEN dagen hebben de vijandelijkheden zich ook uitgebreid naar Angola. Sinds 1994 gold daar een staakt-het-vuren tussen de postmarxistische regering van president Dos Santos en de voormalige ‘bevrijdingsbeweging’ Unita van Jonas Savimbi. De twee begroeven begin dit jaar definitief de ideologische strijdbijl omdat de Koude Oorlog voorbij is. Dos Santos moet sinds 1991 de steun van de Sovjetunie missen en Savimbi kan niet meer rekenen op bijstand van de Verenigde Staten en het Zuidafrikaanse apartheidsregime.
De politieke strijd tussen beide partijen heeft plaatsgemaakt voor economische wedijver en pure hebzucht. De voormalige marxistische leiders hebben contact gelegd met westerse en Zuidafrikaanse bedrijven en exploiteren nu op persoonlijke titel de natuurlijke rijkdommen van de Angolese kuststreek, voornamelijk olie. Unita is door de Veiligheidsraad in de ban gedaan, maar Savimbi wist tot voor kort het internationale handelsembargo te omzeilen met hulp van Mobutu. Unita bezet nog altijd tweederde van de Angolese binnenlanden met daarin de belangrijkste diamantmijnen. De opbrengst van Savimbi’s sluikhandel in diamanten bedroeg vorig jaar naar schatting 660 miljoen dollar, oftewel twee derde van de totale Angolese export. Savimbi’s gehechtheid aan zijn spaarvarkentje was het voornaamste obstakel op weg naar de vrede, maar onder Amerikaanse druk besloot Unita begin dit jaar toch tot een vergelijk met Luanda. Savimbi en Dos Santos vormden een overgangsregering op basis van een overeenkomst tussen Unita en Endiama, het Angolese staatsdiamantbedrijf. In ruil voor de ontwapening van de Unita-troepen zou Endiama Savimbi’s rechten op een aantal diamantmijnen erkennen. Maar nu Mobutu is verjaagd en Lissouba wankelt, heeft Savimbi opeens geen bondgenoten in de regio meer. Dos Santos aarzelde niet en gaf zijn troepen opdracht om een aantal mijngebieden op Unita te heroveren. Waarnemers in de betrokken gebieden meldden dit weekeinde de ernstigste gevechten sinds 1994.
Zo valt de ene postkoloniale domino na de andere om. De Fransen zijn echter hardleers en zetten nu al hun geld op het islamitische bewind van Hassan al-Toerabi in Soedan, in weerwil van de internationale boycot tegen dat regime. Het was uitgerekend Jacques Chirac die in 1992, als leider van de oppositie, het eerst pleitte voor een rehabilitatie van Khartoem. Franse bedrijven als Airbus en Total doen er tegenwoordig goede zaken. Tevens leiden de Fransen Soedanese officieren en veiligheidsagenten op, die een genadeloze strijd voeren tegen het Soedanese Volksbevrijdingsleger dat wordt gesteund door, jawel, het Oeganda van Museveni.