TEGEN MIJN vrienden in Gent zei ik een tijd geleden nog gekscherend: ik vertrek hier pas als het Vlaams Blok de grootste is. Het leek een onmogelijkheid. De Ghoede Stede van de Vooruit, de arbeiderssyndicaten, de theaters en de straatfeesten, de vooruitstrevende universiteit; de socialistische en artistieke bakermat van Vlaanderen die ten prooi zou vallen aan extreem rechts. Het was net zoiets als zeggen: ik vertrek pas uit Amsterdam als de gemeente van zins wordt haar coffeeshops te sluiten. Toch is het gebeurd. Een op de vier Gentenaars heeft bij de nationale verkiezingen van 13 juni op extreem rechts gestemd. Het Vlaams Blok is na de ‘Moeder aller Verkiezingen’ ook in deze Artevelde-stad de grootste geworden. Godzijdank nog niet de machtigste, maar als het aan de Blokkers ligt zal dat volgend jaar met de gemeenteraadsverkiezingen veranderen. Hollander, ga je ons verlaten?‘ Dit keer waren het mijn vrienden die het gekscherend zeiden. Ze wisten dat ik me hier thuis voelde. Dat ik van Gent hield - net als zij. Het antwoord aan mijn vrienden is echter: ja, ik ga. Kun je verliefd zijn op een stad? Ik ondervond het aan den lijve drie, vier jaar terug. Ik moest en zou hier neerstrijken, opgaan in deze onwereldse schoonheid van kerken, kathedralen, kloosters, van het middeleeuwse Patershol, van het dertiende-eeuwse kasteel Het Gravensteen, van het volkspaleis Vooruit met zijn torentjes en zalen, het Smak van Jan Hoet, het glazen steegje, de Groente- en de Vrijdagmarkt, het Poëziecentrum in de Hoornstraat, van Les visiteurs du soir en de legendarische Ten Days of Techno- en I Love Techno-feesten, de jaarlijkse Film- en Documentairefestivals, de Kuperskaai, de Opperschelde en de Leie, de Vlaanderenstraat, het Cour St. Georges, het Belfort met z'n gulden draak, en bovenal van die felle ranke dame met haar blauwgroene toren: de Sint Niklaas. DE EERSTE ZES maanden dat ik in Gent woonde, waren de symptomen die van iemand met vlinders in de buik: opwinding, verwondering, de lust om helemaal in deze schone Oost-Vlaamse op te gaan. De amour fou is nu, na drie jaar samenhokken, niet gedoofd. Enkel bekoeld. Op een reusachtig reclamebord bij mij om de hoek stond tot vorige week met verf gekalkt: 'Bedankt Gent voor de stemmen op het Nazi-blok! Zijn we de oorlog soms vergeten?’ De tekst is inmiddels verwijderd, overgeschilderd door de gemeente. Het was niet de enige opmerkelijke graffiti-slogan bij mij in de straat. Een stukje verderop, in het vredige Marialand, hebben mensen op de grijze muur van de Peutertuin en Schoolinstelling Maria Montessori gespoten: ‘Dutroux is not dead.’ De tekst kleeft al aan de stenen van de schutting sinds ik hier woon, en raar genoeg heeft geen kinderjuf of ouder er aanstoot aan genomen. In ieder geval niet genoeg om de kreet te verwijderen van het kinderdagverblijf. Misschien is dat omdat veel ouders sinds de affaire-Dutroux hun jonge kinderen massaal met de auto naar school zijn gaan brengen. In de ochtend- en middaguren staat er voor mijn appartement een heuse file van toeterende, bumperkussende mama’s en papa’s. Op de stoep voor de schutting wordt nog maar weinig gelopen. Soms probeer ik me in te denken wie de tekst nu eigenlijk op de wal heeft gekwakt. Een punker die ouders op stang wilde jagen met een waarschuwende groet van de grote boze wolf? Of een woedende ouder die de kreet bedoelde als een verwijt naar de falende overheid, die er niet in slaagde voldoende veiligheid te bieden voor de kinderen en die pedofielen en kinderhandelaren jarenlang hun moorddadige praktijken liet volvoeren? Ik heb een Hema-plakboek bijgehouden waarop ik de slogan op de kaft heb gezet: ‘Dutroux is not dead.’ Het boek staat vol met nieuws over België en de zaak-Dutroux, kranteknipsels, foto’s, een flyer van de Vlaamse Zelfhulpgroep der Anonieme Seksverslaafden. Maar ook met snippers van de Eigen Volk Eerst-Krant die het Vlaams Blok het afgelopen jaar ongevraagd bij me in de bus heeft gestopt. ‘Recht op veiligheid; om de 39 seconden een misdrijf’, luidde de tekst in een van die gevaarlijke pulpkranten. In forse kapitalen staat over de ganse voorpagina van hetzelfde issue: ‘BAAS IN EIGEN STRAAT’ - met daarnaast het verschrikte hoofd van een blonde vrouw die haar schoudertasje vastklemt. Binnenin staat de krant vol met de onderbuik-kretologie waarom het Blok zo gevreesd en succesvol is: ‘In vreemdelingenwijken gelden onze wetten niet meer’, ‘Grote kuis!’, ‘Criminaliteit: harde aanpak!’, ‘België is totaal verrot’, ‘SP: Smeergeld Partij’ en (wat uiteindelijk de verkiezingsslogan is geworden): ‘Baas in eigen land en eigen straat.’ SP-BURGEMEESTER Frank Beke probeert het succes van het Blok in zijn stad wat te relativeren. ‘Nationale verkiezingen zijn niet hetzelfde als gemeenteraadsverkiezingen’, is zijn sussende commentaar. Tegen een journaliste van De Morgen merkte hij wat korzelig op: ‘Dat er problemen zijn, weet ik natuurlijk al langer dan vandaag. Ik merk dat in brieven, in klachten van inwoners, met name van de mensen uit de volkswijken. Zij benadrukken de migrantenproblematiek, hun gevoel van onveiligheid, ze hebben het over onvoldoende effectief optreden van onze overheden. Opvallend is dat wij precies in deze wijken al jaren werken met straathoekwerkers.’ Het zijn de straathoekwerkers van de ‘ultra-lakse’ socialist Frank Beke die er fel van langs krijgen in de propagandakrant van het Vlaams Blok. ‘In de wijken met veel criminaliteit zet men liever “straathoekwerkers” dan politieagenten in.’ Straathoekwerkers lossen niks op en kosten enkel geld, volgens het Blok. De herdershonden van de politie bieden meer perspectief voor een properder stad, want ‘de beste vorm van preventie is repressie’. De buurten in Gent waar het Blok de meeste stemmen scoorde (Dampoort, Meulestede en Muide) zijn tevens de probleemwijken waar verkrotting en armoede het sterkst te merken zijn. Maar niet alleen klassieke sociale factoren spelen het Blok in de kaart. Ook het controversiële Gentse mobiliteitsplan is ongetwijfeld mede debet aan het alarmerende resultaat van de laatste verkiezingen. De binnenstad is schoongezwiept - voorlopig nog niet van buitenlanders maar wel van gemotoriseerd verkeer. Winkels in het centrum zagen hun clientèle drastisch teruglopen, ettelijke zaken zijn failliet gegaan. Het Vlaams Blok heeft volop garen kunnen spinnen bij de broeierige onvrede die het plan teweegbracht onder kleine zelfstandigen. Een taxichauffeur legt me uit: ‘Dat mobiliteitsplan is een ramp voor de stad. Het is uitgetekend door een geleerde Ollander uit Utrecht. Ik zeg dat niet omdat u Ollander bent. Maar Gent is Utrecht niet, hè. Gent is Gent. Allee, Gent was Gent.’ Een onbedoeld effect van het Mobiliteitsplan is dat Gent steeds meer begint te lijken op die andere Vlaamse stad met de mooie torens: Bruges la morte. Na half zeven gaan in Gent de rolluiken toe, het loeren begint. De straten zijn nog even druk met wegtrekkend verkeer, daarna raakt de binnenstad goeddeels uitgestorven. Wie wel op straat rondslentert - buiten de pleinen met de cafés - is snel verdacht.¶Veel bewoners trekken, als ze student-af zijn of een baan krijgen, weg uit de binnenstad. De verwoede pogingen van het stadsbestuur en van Gentse makelaars om de vele monumentale stadspanden op te poetsen hebben hier niets aan kunnen veranderen. Voor iemand uit het overbevolkte Amsterdam is Gent een woningparadijs met een vrijwel onbeperkt, schandalig mooi aanbod. Om de vijftig meter tref je het oranje-zwarte bordje: ‘Te huur’ of Te koop’. Het bordje ‘Te huur’ plakt sinds twee weken ook aan mijn voordeur. IN PARADISO. Drie jaar lang heb ik me er, hier in dit Marialand achter het dominicaanse klooster waar driemaal daags klok ken luiden, dichterbij gewaand dan ooit. Het is er mooi en ultiem rustig toeven. Te rustig, denk ik nu - ook al schijten de burgers in hun broek van angst en heeft de halve wijk uit voorzorg de woonst op de begane grond gefortificeerd met massief ratelende rolluiken die elk mogelijk gevaar onttrekken aan het zicht. De rolluikenterreur van de burgers in de woonwijken heeft het onveiligheidsgevoel onder de bevolking alleen maar . Hoe minder mensen ‘s avonds nog de straat op durven, hoe geringer de sociale controle. En hoe groter de angst. Hetzelfde zie je ook in Mechelen, nog zo'n Vlaamse gemeente waar het Blok in juni de grootste is geworden. De vicieuze cirkel van verstilde binnenstad en stijgende angst kan zelfs door de steeds zichtbaarder politie en Rijkswacht niet worden gebroken. De stadswijken bloeden leeg van het middelbare Vlaamse kapitaal, en de veelal oudere achterblijvers in de volkswijken sluiten zich op achter hun rolluiken uit angst voor de luidruchtig samenscholende en scooterende allochtonen. Het allochtone CVP-partijlid Jamila Hamdann Lachkar verklaart de doorbraak van het Blok vanuit de groeiende onverdraagzaamheid van de Belgen. Niet alleen ten opzichte van allochtonen, ook ten opzichte van elkaar. Tegen De Ceulaer verklaarde ze: 'Als ze een auto te hard zien voorbijscheuren, zie je ze vloeken. Als een programma op de televisie hen niet bevalt, beginnen ze te zeuren. Mensen zijn kleinzielig geworden. En dat komt door de welvaart. De meesten onder ons hebben het goed. En toch lijken we steeds minder te tolereren.’ De enige straten in Gent waar het buiten de koortsige periode van de Gentse Feesten, als de hele stad tien dagen en nachten op z'n kop staat om vervolgens weer in een maandenlange comateuze zomerslaap weg te zakken, ook na zeven uur ‘s avonds gemoedelijk blijft, zijn de Phoenixstraat in het noorden en de Sleepstraat in het oosten. In beide buurten wonen veel Turkse en andere allochtone families die tot middernacht bezig zijn of samenkomen in koffiehuizen, cafés, snookerzalen, pitta- en pizzazaken, restaurants en snuisterijenwinkeltjes. In de omliggende straten wordt nog steeds door kinderen op straat gespeeld en rondgehangen. De wijken vormen exotische enclaves van een levendigheid die uiterst spaarzaam is geworden in de stad. Hetzelfde geldt, maar op een andere manier, voor de Overpoortstraat bij de universiteit, waar studenten avond aan avond kameraadschappelijk de goten onderkotsen en -pissen. Tussen deze drie zones in soest de verduisterde stede die haar oren en ogen na het journaal van half acht angstig in het kussen drukt. EEN PROGRESSIEF gemeenteraadslid lanceerde onlangs het voorstel om van de buurt rond de Sleepstraat een 'Turkishtown’ van internationale allure te maken. Zo uitzonderlijk achtte men de volkswijk. De buurt was (toegegeven) nog wat verkrot, er was een hoop achterstallig onderhoud, maar ze ademde toch een kruidige, aparte sfeer die ook aantrekkelijk voor ‘mensen van buiten’ kon zijn. Bedoeld werd: voor toeristen, de enige buitenlanders die zelfs door het Vlaams Blok in deze stad worden gedoogd. ‘New York kan jaarlijks miljoenen toeristen trekken die speciaal komen voor Chinatown’, zo stelde de ambitieuze politica, ‘waarom zou Gent dat ook niet kunnen met haar exotische Turkse buurt?’ De Turkse gemeenschap reageerde wat verbaasd, maar niet afkerig. ‘Als het plan betekent dat de buurt wordt opgeknapt is het goed’, zei een eigenaar van een Turkse pizzeria. In Vlaams Huis Roeland - het Gentse Heimatcafé in de Kortrijksepoortstraat waarboven het hoofdkantoor van het Vlaams Blok, rayon Oost-Vlaanderen, is gevestigd - lacht men het plan voor Turkishtown honend van de toog. ‘Het is altijd meer aan buitenlanders dat men geld geeft dan aan de eigen bevolking. De gemeente laat ons verkommeren tussen de vreemdelingen. Ge moet maar 'ns komen kijken. Het is geen leven meer. Onze kinders worden van straat geklopt door de Turken en Marokkanen. Maar we laten ons niet doen, we laten ons niet zomaar onze stad ontnemen. Gent een Tukishtown? Wacht tot volgend jaar, als de gemeenteraden worden verkozen.’ Boven in het partijkantoor legt een man me - onder de vlag van een fiere, klauwende Vlaamse Leeuw (Vlaanderen onafhankelijk) - geduldig uit waarom het zeer onverstandig is van de andere grote partijen om het Vlaams Blok niet te laten delen in de politieke macht. ‘Laat ze maar met mekaar konkelfoezen in de regering en het parlement. Wij blijven zo de enige partij met propere handen. Bij iedere verkiezing winnen wij stemmen. Er zijn volop mensen die ons steunen uit woede over de arrogantie waarmee de partijen het Blok blijven discrimineren. Natuurlijk staan we te popelen om het roer eens in handen te hebben. Maar het is zoals Philip Dewinter zegt: we hebben geduld. Een kwart van het volk kan men niet blijven negeren.’ Propere handen! Stop corruptie! is een van de folders die ik meekrijg. Stop immigratie! een andere. De uitroeptekens zijn veelzeggend, maar veelzeggender zijn de slogans, de ‘vruchtbaarheidstabellen’ en de foto’s van buitenlanders (met schimmig gemaakte gezichten) die moeten aantonen dat vreemdelingen een ‘overlast voor de samenleving’ zijn. Johan Demol - in de folder Recht op veiligheid nog altijd illegaal afgebeeld in politie-uniform als de Vlaamse Oom Agent - heeft ondanks zijn kruistocht tegen illegalen de Franstalige kleinburgerij in Brussel niet kunnen overtuigen op het Vlaams Blok te stemmen. Over zijn rol wordt nagedacht. Maar het Blok heeft andere sterke troeven in handen. Extreem rechts in België hoeft allerminst terug te vallen op tragische minkukels als Janmaat. Het wordt geleid door nog relatief jonge mannen met ‘Herrenparfum’ als fractievoorzitter Philip Dewinter en partijvoorzitter Frank Venhecke. Schone venten in pak die graag hun Macleans-glimlach te voorschijn toveren en die met hun sluwe retoriek niet alleen maar het verschopte deel der blanke natie weten aan te spreken. De enige manier om de Vlaamse nationalisten en separatisten effectief het hoofd te bieden is door Brussel als federale, tweetalige hoofdstad te versterken. De Vlamingen zullen hun hoofdstad nooit uit handen geven, de Franstaligen evenmin. Zolang het hart van België niet is geblakerd, is er hoop. Deze week vertrekken mijn vriendin en ik naar Brussel. Ik heb weinig zin om nog te wonen in een stad waar een extreem rechtse partij de grootste is en zich zonder spoor van ironie afficheert als ‘politieke waakhond’. Een partij die vreemdelingen alleen ziet als ‘overlast voor de samenleving’.