
Echt gemakkelijk heeft Pierre Audi het niet voor zichzelf gemaakt bij de keuze voor zijn afscheidsvoorstelling als directeur van De Nationale Opera. Hij koos voor een volstrekt onbekende opera, La morte d’Orfeo van een tamelijk onbekende componist, Stefano Landi (1587-1639), uit de begintijd van de opera. Opera’s over Orpheus, de zingende halfgod, wiens geliefde bruid Eurydice op hun huwelijksdag sterft, die haar bijna uit de Hades mee terugkrijgt en dan toch weer verliest, zijn er genoeg, onder anderen van Monteverdi en Gluck. De opera van Landi vertelt de rest van het verhaal: Orpheus viert zijn verjaardag en maakt Bacchus, de god van de wijn, kwaad door hem niet uit te nodigen. De vrouwelijke volgelingen van Bacchus verscheuren Orpheus woedend, die ten slotte door Jupiter als stralende ster aan de hemel wordt geplaatst. Het doet denken aan opkomst en ondergang van sterren die we elke dag op de tv kunnen zien. In de enscenering zien we zelfs echo’s van de #MeToo-discussie. Maar Pierre Audi herkent er nog meer in. In een verhelderend essay in het programmaboekje schrijft hij over de rol van de kunstenaar in de maatschappij: is die alleen maar een oppervlakkige plaatjesmaker of stelt hij dringende levensvragen aan de orde, ook als dat betekent dat hij door het publiek wordt afgewezen en verscheurd?
Het decor van Christof Hetzer is vrij eenvoudig en bestaat voornamelijk uit twee gordijnen die fraai over het toneel bewegen en draaien. Daarvóór staat een zwarte bank, zo een waarop we naar de televisie zitten of liggen te kijken. Daarop hangt ook een lamlendige Orpheus (Juan Francisco Gatell), die door vrouwen wordt verleid en belaagd. De muziek van Landi is niet zo levendig als die van Monteverdi of gevoelvol als die van Gluck. Christophe Rousset speelt hem met zijn Les Talens Lyriques ook wel erg bedachtzaam, bijna religieus.
Pas gaandeweg krijgt de voorstelling meer vaart, met name als Renato Dolcini als Orpheus’ broer Fileno zijn moeder hartstochtelijk vertelt over diens gruwelijke dood en Salvo Vitale als Charon, de schipper van de dood, Orpheus dwingt het water van de Lethe, de rivier van de vergetelheid, te drinken, zodat hij zijn Eurydice voorgoed vergeet. Dan verandert met een handgreep het sombere kleed van Orpheus in een schitterend sterrenpak en wordt hij weggepromoveerd naar de hemel. Maar dan gaat het nog een stapje verder. Orpheus krijgt een gouden doornenkroon opgezet en zijn armen worden naar opzij gestrekt, alsof hij, de halfgod, in Christus zelf verandert.
Een raar beeld bij het afscheid van Audi, dat hopelijk niet echt een afscheid is. De vragen die hij stelt zijn belangrijk genoeg, ook als er niet altijd antwoorden op worden gegeven. Voorlopig is hier in april nog zijn grandioze regie van Schönbergs Gurre-Lieder te zien; vanaf maart 2019 zijn nieuwe regie (bij de Scala in Milaan) van Fin de partie, de opera van György Kurtág naar het stuk van Samuel Beckett, en in de zomer van 2019 zijn mis-en-espace van het driedelige megaproject Aus Licht van Karlheinz Stockhausen.