
Eerste zinnen zetten de toon. Van J.M. Coetzee, Disgrace: ‘For a man of his age, fifty-two, divorced, he has, to his mind, solved the problem of sex rather well.’
Of van Philip Roth, The Dying Animal: ‘I knew her eight years ago. She was in my class.’
In het geval van Coetzee is de kwestie expliciet, in het geval van Roth verstopt het zich meer, maar gaat het om dezelfde gevoelens. Roth’s leraar is David Kepesh, een witharige, pensioengerechtigde kunstcriticus en docent aan een universiteit in New York. Hij brengt de seksuele revolutie in de praktijk, dat is zijn reputatie. Als motjes naar een lichtbron komen de studentes naar hem toe, en Kepesh, ‘professor of desire’, weet daar raad mee. Elk jaar ziet hij zijn nieuwe lichting studentes en pikt hij haar eruit, dat ene meisje van wie hij meteen aanvoelt dat ze voor hem zal vallen.
De professor van Coetzee is een andere David – David Lurie – even oud, gespecialiseerd in romantische poëzie. Zijn seksuele leven is er een van promiscuïteit, totdat hij tegen Melanie Isaacs aanloopt, zijn studente. Ze leert snel – geen make-up – en voor Lurie zijn de gestolen uurtjes met z’n tweeën een schot in de roos. Totdat de affaire uitkomt, Melanie zich tegen hem keert en Lurie door de academische gemeenschap aan de hoogste boom wordt gehangen.
Dit is, in variaties, ongeveer hoe het altijd gaat. Leraar valt voor studente, of leerlinge, en de leraar moet hangen. Het gebeurt in Peter Buwalda’s Bonita Avenue, het gebeurt in Shira Kellers M (‘Onder aan het nagekeken proefwerk, schuin onder mijn vraag, ook in het rood, met een handschrift dat licht achteroverhelde en netjes en precies was alsof hij eerst op een kladpapiertje had geoefend; Vanmiddag half vier, bij de Oude kerk?’ Ze had een tien hoor), in Robert Ankers Hagar en Daan, in Zoe Hellers Notes on a Scandal, in Eleanor Cattons The Rehearsal, in Jonathan Franzens The Corrections. De lijst gaat door en door, er zou een aparte Wikipedia-pagina voor moeten zijn. Het is dat liedje van Sting: ‘Young teacher/ the subject of schoolgirl fantasy/ she wants him so badly/ knows what she wants to be.’ Het liedje heet Don’t Stand So Close to Me.
Natuurlijk gaat de roman van Coetzee over heel veel meer dan dat: Disgrace, waarmee hij de Booker Prize won, gaat in de kern over machtsverhoudingen. Professor Lurie is blank, veel mensen waarmee hij te maken heeft zijn zwart, daar zit in het Zuid-Afrika van na de apartheid al een probleem. Maar ook zonder de erfzonde van het land zou het probleem evident zijn; zie hoe Lurie zijn Melanie verleidt. Hij vertelt haar over Byron en Blake en jazz. Hij houdt zijn hand tegen haar wang en vraagt of ze de nacht met hem wil doorbrengen. Waarom? vraagt ze. Omdat de schoonheid van een vrouw niet alleen van haarzelf is, zegt Lurie, het is haar taak die schoonheid te delen met de wereld.
Nog los van eventuele leeftijdsverschillen schuilt het taboe op seksuele relaties tussen docenten en hun studenten erin dat het geen gelijkwaardige partijen zijn, de een beoordeelt, de ander moet beoordeeld worden. Als Lurie zijn hand tegen Melanie’s gezicht houdt glimlacht hij er lief bij, maar zodra ze wegkijkt en zegt dat ze beter kan gaan, verstart er iets in zijn gezicht. ‘He has become a teacher again’, schrijft Coetzee. Zijn toenaderingspogingen hebben, puur uit zijn ambt, al iets dwingends.
Het merkwaardige is dat die seksualiteit van de leraar ons zo bekend voorkomt uit alle romans (en vergeet de films niet) en ons tegelijkertijd zo vreemd is. Want docenten in fictie zijn zelden hoogvliegers, het zijn de mannen met de vormeloze truien en de ordeproblemen. Het zijn de vrouwen die op gevorderde leeftijd nog alleenstaand zijn, beangstigend veel tijd met hun katten doorbrengen. Dat is het beeld dat je net zo vaak in fictie tegenkomt. Wanneer Kees ’t Hart in een essay over de leraar in de Nederlandse roman in De Groene Amsterdammer (2009) schrijft dat deze nogal eens impotent blijkt te zijn, bedoelt hij dat hoofdzakelijk metaforisch (de onuitstaanbaar charmante leraar Frans in Jan Siebelinks Suezkade blijkt het echt te zijn): het zijn de sukkels, de kneuzen, de outcasts met een minderwaardigheidscomplex en de mislukte intellectuelen die voor de klas komen te staan. Als je de Nederlandse literatuur over docenten erop naloopt kom je uit bij het aforisme van Woody Allen: zij die niets kunnen, worden leraar. En zij die echt helemaal niets kunnen, worden gymleraar.
‘Waarom de leraar in de literatuur het beeld van de nietsnut heeft? We zijn allemaal naar school gegaan, we hebben allemaal de blik van onze leraren en leraressen op ons gevestigd geweten. We hebben ons allemaal vernederd gevoeld door de macht die leraren op ons uitoefenden. We zijn bekeken en gewikt en gewogen zonder dat we ons konden verweren. We herinneren ons nog steeds de wanhoop en de vernederingen en we weten in ons hart dat we die in hoofdzaak aan onszelf te wijten hadden.’ Uiteindelijk komt ’t Hart tot de conclusie: ‘Komt het er niet op neer dat in lerarenromans schrijvers hun rancune uitleven over hun tijdelijke zichtbaarheid in de ogen van anderen, van leraren, dat zij wraak nemen op de als vernederingen ervaren belevenissen rondom hun schooltijd?’
Maar als dat zo is, waarom zijn docenten dan zo’n geliefd figuur om over te fantaseren? Hoe zit het dan met de seks? Ja, oké, omdat de genoemde romans niet over seks gaan, kun je zeggen, maar over het taboe op seks, een taboe dat je buiten het klaslokaal in de maatschappij steeds minder vaak aantreft. Schrijvers moeten toch ergens hun dilemma’s vandaan halen. Dat kan zo zijn, maar dat verklaart het alleen vanuit de docent – die met zijn eigen lust in z’n maag zit. Het verklaart niet de lust die hij oproept. Tenminste, zo zou die andere David, Roth’s David Kepesh, het waarschijnlijk interpreteren. Wat zou hij zeggen als hij Disgrace zou lezen? Waarschijnlijk: en hoe zit dat dan met Melanie, die Lurie blijft bezoeken op zijn privé-kantoor, die met hem gaat lunchen? Moeten we geloven dat zij van niets wist, niet begreep welke gevoelens zij bij haar docent opriep? The Dying Animal gaat over een ander soort machtsverhoudingen, over lustverhoudingen, waarbij er altijd een partij de zwakste is, het diepste kan vallen.
De meisjes die Kepesh uitzoekt zijn niet, zoals Lurie dat doet, de zwaksten van de klas, ze zijn juist de sterksten, de meest getalenteerden. Deze studentes hebben vaak vanaf hun veertiende seks (‘This is a generation of astonishing fellators’), en als ze begin twintig zijn, zijn ze wel eens benieuwd naar een oudere man als hij. Een leerlinge legt het hem heel precies uit: na een etentje met een groep studentes had ze zich verstopt in zijn badkamer, totdat alle anderen weg waren, om heel pontificaal aan te kondigen dat ze met hem naar bed zal gaan. Na afloop vertelt ze er vrolijk over alsof het een vuurdoop was, een test voor zichzelf; ze had bedacht dat ze het kon, met hem vrijen, en zag dat als een proeve van haar eigen dapperheid. Hij was in feite haar afstudeerproject.
Daar kom je bij iets wat misschien nog wel een veel fijner literair thema is: de leraar die het eigenlijke afstudeerproject is. Niet het vocabulaire, niet de grammatica, niet de boekenlijst of eindexamenstof. Nee, je studeert af op je leraar. Neem de seks weg, en de thesis staat nog steeds: in zo veel klassieke leraarromans is het decor het klaslokaal, waar andere wetten gelden dan daarbuiten. Het lokaal is een vreemdsoortige oase, waarin de pupillen heel duidelijk niet de dienst uitmaken en zich toch geheel veilig wanen. De man vóór de klas, dat is het icoon. En de leerlingen moeten iets doen om zijn aandacht te verdienen, er moet een offer worden gebracht dat groter is dan de 9-min op het proefwerk. >
In Donna Tartts everseller The Secret History raakt een groepje studenten zo onder de indruk van de docent klassieke talen dat het een Grieks bacchanaal orkestreert. De docent is er niet bij, maar ze doen het in de wetenschap dat hij hun passie voor de weg van de oude Grieken zal weten te waarderen. De roman draait om het verbergen van de fatale gevolgen die het bacchanaal had – in een hallucinante trip doden ze een boer –, niet zozeer voor de politie, maar voor de docent. Zijn kennis van de moord zou toch zeker zijn goedkeuring voor hen wegnemen?
Dit zijn een heel ander soort docenten dan die waar ’t Hart het over heeft: deze docenten zijn symbool van ontwikkeling, van stijl, van kennis, van volwassenheid, van zoiets ongrijpbaars als wijsheid. In hun poging hen tevreden te stellen trekken de onvolwassen, niet-wijze leerlingen een broek aan die hun te groot is.
In de ultieme leraarfilm Dead Poets Society (Oscar voor beste script) creëert de leraar op de stijve kostschool een oase van vrijdenken. Een pagina over een kille manier om een gedicht te appreciëren dient uit het handboek gescheurd te worden, leerlingen worden gevraagd op de schoolbanken te staan om zo de wereld eens vanuit een ander perspectief te zien. Vanuit de docent is deze idylle nog wel te handhaven, maar voor de leerlingen is het een vrijheid die ze nog niet aankunnen – de te grote broek. Een leerling pleegt zelfmoord en zijn vrienden worden gedwongen de docent bij het conservatieve schoolbestuur te verraden. De film eindigt ermee dat de geliefde docent zijn spullen moet pakken en op zoek moet naar ander emplooi, een lot dat hij uiteraard zonder grimas draagt. Pas als zijn leerlingen hem zien vertrekken springen ze op de banken, letterlijk, en citeren ze hardop zijn favoriete gedicht. Oh Captain! My Captain! Een gedicht overigens dat Walt Whitman schreef na de dood van Abraham Lincoln. Zoals je Lincolns dood kunt zien als een offer voor het winnen van de Amerikaanse Burgeroorlog, zo is hun verraad en zijn vergeving het offer dat gebracht wordt opdat de leerlingen van jongen man kunnen worden.
Vreemd genoeg is Tartts The Secret History meer dan eens vergeleken met Dead Poets Society, maar dan steeds in de context ‘Dead Poets Society… meets Bret Easton Ellis’, of ‘… meets Liaisons Dangereuses.’ Alsof het verschil er alleen in zou zitten dat dode dichters allemaal maagdelijke, bleue jongetjes zijn, en de geheime geschiedenis die van stevig drinkende, zo nu en dan een lijntje snuivende, promiscue studenten is. De twee eindigen radicaal verschillend, maar werken toch naar dezelfde loutering, of Bildung, toe: de docent klassieke talen ontdekt de ongelukkige moord, en trekt zijn handen van zijn studenten af. Niet omdat hij op de moord neerkijkt, maar omdat hij geen verantwoordelijkheid wil dragen. Ze staan er alleen voor. Maar ze staan er daardoor ook volwassener, rijper voor. Het afstand nemen van de docent is de ultieme rite de passage, de navelstreng is doorgeknipt.