Half juni 2000 besluit de 26-jarige naamloze verstelster van Mijn jaar van rust en kalmte te gaan slapen. Al haar handelingen zijn gericht op het creëren van een diepe, droomloze en ononderbroken slaap. Aanvankelijk pakt ze het halfslachtig aan. Haar appartement in het chique Upper East Side van New York vervuilt en ze moet nog steeds af en toe de deur uit om koffie te halen bij de door Egyptenaren gerunde nachtwinkel om de hoek. Ze is blond, mooi, net afgestudeerd aan Columbia en hoeft zich vanwege een erfenis geen zorgen te maken over geld. Uiteindelijk gaat ze met hulp van een kunstenaar als een pragmatische zombie aan de slag om dit ‘niks’ te bereiken, in de hoop na het jaar genezen te ontwaken.
De jonge Amerikaanse schrijfster Ottessa Moshfegh is met veel bijval binnengehaald in de New Yorkse literaire scene. Haar verhalen verschenen eerder in Paris Review en The New Yorker, haar eerste roman Eileen (een historische noir roman over een jonge gevangenisbewaakster in het Zuiden van de VS, eind jaren zestig), was shortlisted voor de Man Booker Prize. Ze wordt geprezen om haar duistere, onsympathieke personages, de fantastische invalshoeken en het onverwachte verloop van haar korte verhalen. Nu is daar het veel geprezen derde boek, Mijn jaar van rust en kalmte.
Zodra de lezer ziet dat een roman zich gaat afspelen gedurende meer dan een jaar vanaf zomer 2000, in New York, is het aftellen naar 11 september natuurlijk begonnen. Helemaal als halverwege terloops duidelijk wordt dat zowel de sadistische ex als de beste vriendin van de vertelster in de Twin Towers werkt. Rechttoe, rechtaan volgen we het verloop en de praktische beslommeringen van een jaar van rust en kalmte vanuit de mooie en duidelijk onthechte vertelster. Langzamerhand lezen we meer over haar leven tot dan toe: liefdeloze jeugd, moeiteloze schoolcarrière in prestigieuze instituten, bevoorrecht bestaan in New York met baantje bij hippe galerie. Ze zou zo het jongere zusje kunnen zijn van de vrouwfiguren in de romans van Bret Easton Ellis of Jay McInerney uit de jaren tachtig.

Een van de weinige andere mensen in het leven van de vertelster is Reva, beste vriendin omdat ze zich sinds de universiteit aan haar heeft vastgeklampt. De diep-onzekere Reva is alcoholist, heeft een buitenechtelijke verhouding met haar baas, spuit voortdurend banale zelfhulpwijsheden en is stikjaloers op de vertelster die er onder alle omstandigheden blijft uitzien als een waspy supermodel. Kortom, ze is even karikaturaal als alle andere personages in deze roman. Het is duidelijk niet de bedoeling dat de lezer sympathie voelt voor een van de handvol personages, daarvoor heeft hun maakster ze al te plat gemaakt. De grote vraag is, wat is dan wel de bedoeling van de auteur?
Om te slapen slikt de vertelster allerlei drugs – Ambien, Benadryl, Nembutal, Xanax, en het fictieve Infermiterol – die ze krijgt voorgeschreven door haar knotsgekke psychiater, dr. Tuttle. De enige reden dat ze deze vrouw heeft uitgekozen is het feit dat ze om elf uur ’s avonds nog de telefoon opneemt en bereid is de zwaarste middelen voor te schrijven zonder duidelijke diagnose. De psychiater, doorgaans gekleed in morsige nachtjapon en nekbrace, ontvangt patiënten in haar appartement vol bric-a-brac en de indringende geur van kattenpis.
Moshfegh lijkt te willen provoceren door net iets verder te gaan dan comfortabel is, maar de roman is uiteindelijk even zielloos en hardvochtig als de personages. Neem bijvoorbeeld de stereotype omschrijving van de Chinees-Amerikaanse kunstenaar Ping Xi, de opportunistische, conceptuele kunstenaar die gebruikt wordt om de pretenties van de moderne kunstwereld te ontmantelen, maar op zo’n obligate manier dat ik me als lezer bijna niet kan voorstellen dat het Moshfegh daar dan om te doen is. Misschien is het een onderzoek naar existentiële vervreemdingen en onthechting in de moderne wereld? Helaas is een oppervlakkige weergave van een oppervlakkig personage niet automatisch een geslaagd portret. Bovendien is het Moshfegh ook niet te doen om realisme; daarvoor is de opzet van het boek te kunstmatig en is er te weinig aandacht voor details. De onverschilligheid van bordkartonnen personages in groteske situaties is niet prikkelend of onrustbarend, het stemt vooral diep moedeloos.
Soms lees je een boek en twijfel je of je het wel hebt begrepen of dat je iets groots over het hoofd ziet. Dat overkwam me met deze roman. Mis ik iets? Begrijp ik het niet? Of is dit inderdaad een matig onderhoudende en slordig uitgevoerde historische roman die zijn kunstmatige spanning ontleent aan het historische gegeven dat 9/11 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en dat dit verhaal zich afspeelt in de aanloop daar naartoe? Zonder mededogen kan geen enkel werk tragisch of komisch zijn. Wat dan overblijft is een meer of minder origineel in elkaar gezet narratief. Dit boek behoort tot het laatste soort. De grootste vraag waar ik mee achterbleef was eigenlijk niet wat de schrijfster met dit boek wil, maar waarom het zo goed ontvangen is.