Zeker toen hij allerlei details over het leven van deze veeldenker boven tafel wist te krijgen, onder andere over het ‘sierlijk met blankleren rozetten afgezette halster van Pico’s naamloze merrie’. Even verderop meldt hij dat ‘deze doorkijkjes een welkome afwisseling (zijn) bij de trage verovering van Pico’s gedachtegoed dat vooral in de 999 stellingen zo fascinerend is verhuld’. Ja ja, toe maar, 999 stellingen, maar volgens Google heeft die Pico wel degelijk bestaan, een beetje teleurgesteld was ik wel.

Richard Hemker schreef een curieuze roman waarop de term ‘hybride’ prima past. Erg veel gebeurt er niet. De verteller Chris heeft zich dertien jaar na zijn middelbare-schooltijd teruggetrokken in een pastorie ergens in de Ardennen en bepeinst met volle kracht wat zich vroeger op school tussen een aantal vrienden en vriendinnen afspeelde. Dimitri liep de zee in, het meisje Flo wilde niet verder met Chris, Didi trouwde later met Panos en Chris bleef in verwarring achter. Veel verder dan een sessie tafeldansen kwamen ze destijds niet. Was dit alles, was dit scholierenleven misschien al het hoogte- en eindpunt van zijn leven? Kun je het verleden overdoen? Het wordt niet precies duidelijk wat er destijds gebeurde, er blijven geheimzinnigheden over waar ook de verteller geen vinger achter krijgt. Broeierig is het woord dat bij me opkwam, vergeefse verliefdheden, trouw blijven aan elkaar, vasthouden aan eerder ingenomen ideeën, niet toegeven aan kleinburgerlijkheid. Over hoge ambities gaat het dus in dit boek, over verlangen naar het bijzondere en daarover met elkaar praten en er vooral veel over zwijgen.

Het begon tot me door te dringen dat deze stilistische hang naar het oude en vergetene geen toeval is

Hemker maakte van die verteller een rare jongeman, die een negentiende-eeuws aandoende vertelwijze koestert. Jacob van Lennep (1802-1868) zal ik maar zeggen. Neem bijvoorbeeld de hoofdstuktitels. ‘Na een barre tocht komt de verteller aan in de oude pastorie.’ En: ‘Overweging in de wintertuin.’ En: ‘Chris zet het gipsen beeld van de heilige Franciscus aan de straat en koopt het terug van hen die het meenamen.’ Maar ook in de stijl zit iets ouderwets. ‘Zo zijn onder winterse omstandigheden de kerstdagen aangebroken en de voltallige gemeente Vezoul is ’s nachts naar de kerk gekomen.’ Of deze: ‘Het was kort na aanvang van het laatste schooljaar dat Dimitri in de klas verscheen.’ Aanvang. Verscheen. Wat een merkwaardige woordkeus. Of neem dit fraaie fragment: ‘Twee weken zijn verstreken sinds ik in Vezoul ben. Gekleed in slechts een blauwgroen gestreepte badjas, bedaagd wiegend op bleke voeten, tuur ik door de deuren in de wintertuin naar buiten waar een kille herfstregen neerslaat en een pauw pikt in de restanten van een muis.’ Deze stijl heeft iets oubolligs, misschien ook omdat ironie grotendeels ontbreekt, maar ze bleef toch goed te verdragen omdat Hemker ze beheerst en er af en toe een andere stijl naast zet, of liever, die er tussendoor vlecht. Ineens staan er waarnemingen die de plechtigheid van het geheel fors ondergraven. Dan blijkt deze schrijver goed om zich heen te kunnen (en te willen) kijken. Zo krijgt het meisje Flo, ze is zeker geen tuttig meisjes-meisje, af en toe een fraaie beschrijving mee, die het oubollige ver overstijgt. ‘Met twee achter de elastische stof gehaakte duimen trok Flo het badpak strak over haar billen en verliet zonder groet de kuil.’

Het begon langzamerhand tot me door te dringen dat deze stilistische hang naar het oude en vergetene geen toeval is. De schrijver zet zich ermee af tegen de gebruikelijke journalistiek getinte rechttoe, rechtaan stijl, die op het ogenblik in onze literatuur bon ton is. De gewoon-doen-stijl. Stijl is bij hem niet iets waar je niet over na hoeft te denken, hij zoekt ernaar, hij kiest ergens voor, hij weet dat iedere stijl een constructie is. Hij weet dat er niet zoiets als een ‘natuurlijke stijl’ of ‘normale stijl’ bestaat. Iedere stijl berust nu eenmaal op afwijking van het normale. En toen ik enigszins aan zijn ouderwetsheid begon te wennen, en het niet meer erg vond, drong het tot me door dat hij er doelbewust voor koos. Deze stijl berust op afweer en isolement. Via deze aanpak probeerde Hemker de problematiek van zijn vertellend personage voelbaar en zichtbaar te maken. Alles staat bij hem in het licht van afweer, verlangen en pogingen te ontsnappen aan het onvermijdelijke. Zoals ook Reve’s plechtig precieze stijl, vooral in zijn vroege werk, een middel was om melancholieke en wie weet zelfs empathische gevoelens bij lezers te ensceneren.

Dood, liefdesverdriet en angst voor zinloosheid, daar komt het op neer in dit boek. Ik zeg het nu vast en zeker te pathetisch, zo somber is het allemaal niet en ik vrees voor een ingezonden brief van de schrijver waarin hij me hierover streng toespreekt. Ja, deze roman is beslist af en toe ook licht van toon. Maar schijn bedriegt. Misschien lees ik de laatste tijd te veel matig tot slechte romans waarin enorm veel gebeurt rondom engagement met kwesties waar we allemaal al jaren erg kwaad over zijn, maar waarbij je bij iedere zin een geeuw nauwelijks kunt onderdrukken. Dat is er bij Hemkers roman god zij dank niet bij.


Beeld: Richard Hemker–Dood, liefdesverdriet en angst voor zinloosheid, daar komt het op neer in dit boek. (Van Oorschot)