De Spice Girls, een band gevormd door vijf jonge vrouwen met nummer-éénhits in meer dan 27 landen, lustobjecten voor een mondiale generatie pubers, gaven het startschot voor het jongste politieke gemanoeuvreer in de Britse popscene.
In een poging zich te bevrijden van het domme-blondjesimago stelden de dames in een interview met The Spectator ook andere zaken dan seks en looks aan de orde. Van sexy ‘feminisme’ (de Girl Power-ideologie, zoiets als: wíj versieren de jongens, niet andersom) was de overgang naar partijpolitiek gauw gemaakt. Margaret Thatcher was namelijk de eerste Spice Girl, zo verkondigden zij. Margaret trotseerde immers óók de grote boze mannenwereld. Van Iron Lady naar Euro-scepticisme en de roep om een liberaal belastingstelsel bleek een peuleschil: ‘We zijn patriotten, de Euro-bureaucraten vernietigen elk greintje nationale identiteit’ en: ‘Wie werkt moet kunnen houden wat hij heeft verdiend.’ Major mocht volgens de Spice Girls dan een saaie zak zijn, Labour-leider Tony Blair was onmiskenbaar een bedreiging voor de economie en het koningshuis. Conclusie: ‘Wij zouden nooit op Labour stemmen.’
HET INTERVIEW leidde tot grote consternatie. De Conservative Party had, zonder ook maar een vinger uit te steken, een bolwerk van onschatbare waarde in de jongerencultuur veroverd. Tony Blair had al eerder gehengeld naar de sympathie van deze tieneridolen. Zijn kinderen smeekten hem de Spice Girls eens thuis uit te nodigen in plaats van telkens weer die saaie politici. Maar Blair ving bot.
In de pers werden de Spice Girls onmiddellijk ontmaskerd als het geheime wapen van de Tories. Kwijlende conservatieve spin doctors zagen de achterstand op Labour al omgezet in een riante voorsprong als ze de kans zouden krijgen de slagzin ‘Vote Tory and add Spice to your life’ te lanceren.
Spoedig bleek echter dat twee van de dames zich distantieerden van het interview. Zij waren best gecharmeerd van Thatcher, maar stemden toch maar liever Labour. Dat hadden ze van huis uit meegekregen. Maar de toon was gezet. De Spice Girls hoorden bij de Conservatives, punt uit.
Het interview maakte Liam Gallagher, gitarist van Oasis, en fervent Labour-supporter, zo nijdig dat hij in het openbaar dreigde de meisjes een paar fikse klappen te verkopen. En toen twee Spice Girls door het publiek werden herkend tijdens een concert van Blur, eveneens Labour-pop, brak de pleuris uit. ‘Tory scum’, scandeerde een woeste menigte en een regen van bierblikjes daalde neer op de dure kapsels van de sekssymbooltjes.
Uiteraard maakten Tory-politici dankbaar gebruik van de ongevraagde steun. Niet dat de Conservatives nu meteen op één paard wedden, maar met de Spice Girls maak je nu eenmaal betere sier dan met bedaagde coryfeeën als Cliff Richard, Phil Collins en Lloyd Webber. Dus lachte Major voor één keer niet alsof hij net onder handen was genomen door een plastisch chirurg en verklaarde hij grinnikend erg gecharmeerd te zijn van de dames. Ook minister Clarke liet zijn upperclass-retoriek even voor wat die was toen hij, refererend aan het refrein van de Spice Girls-hit ‘Wannabe’, een toespraak begon met: ‘All I want, all I really, really want is a strong economy.’
Toch werden de drie conservatieve Spice Girls niet tot op het bot electoraal uitgebuit. Er werden geen foto’s en ontmoetingen geënsceneerd en Spicey-verkiezingsslogans bleven uit. Eileen Wise van de Conservative Party: ‘Labour aast op artiestensteun, waarom zouden wij dat dan ook doen? Als een band zich voor ons uitspreekt zijn we daar erg blij mee, maar het is geen beleid om popartiesten in ons kamp te trekken of ze te verleiden tot donaties. Natuurlijk luisteren we erg graag naar de Spice Girls en Phil Collins, maar daarmee houdt het op.’
HOE LUCHTIG men zich er bij de Conservative Party ook over uitlaat, de steun van popidolen is belangrijk in de bikkelharde strijd om de macht. Popdeuntjes geven een partij een frisse tint, ‘een jong en dynamisch karakter’ in campaigners-jargon, en een beetje popheld sleept in zijn kielzog flink wat trouwe fans mee, zo hoopt men.
De Tories hadden wel eens wat actiever mogen werven onder de de populaire Britpoppers, zou je denken. Want de partij staat op verlies, vooral in de slag om de jonge kiezer: volgens de laatste polls steunt zestig procent van de kiezers tussen de 18 en 34 jaar Labour. Alleen een oorlog kan dan nog helpen: in 1983, vlak na Thatchers Falklandoorlog, stemde 43 procent van de jongeren Conservatief, tegenover 31 procent Labour.
Labour pakt het veroveren van jonge stemmen heel wat voortvarender aan dan de Conservatieven. Daar weet men: wie de jongeren wil, moet hun cultuur veroveren. Dus richtte de partij een Arts Division op die zich vastbeet in Labour-gezinde kunstenaars en artiesten. Een woordvoerster: ‘Ik weet niet of popidolen het stemgedrag echt kunnen beïnvloeden, maar openlijke steun van talentvolle mensen maakt de campagne levendig. We willen per se het roer overnemen, dus we zijn tot veel bereid. Nee, we betalen ze niet, sommige popartiesten doneren óns juist geld.’
Labour doet het prima in de Britpop. Tony Blair liep dan wel de Spice Girls mis, maar dat werd ruimschoots gecompenseerd met Oasis. Blair werd door zijn campagneleiding in het hart van de Britse popwereld geparachuteerd en vond zichzelf op één podium met Oasis, de band die uit zijn handen de prestigieuze Brit Award ontving. Een schot in de roos, want Oasis-zanger Noel Gallagher bleek niet te beroerd om Blair een kontje te geven. Er waren maar zeven personen die zich werkelijk bekommerden om Engeland, verklaarde de zanger voor miljoenen televisiekijkers. De vijf Oasis-jongens, platenbaas Alan McGee en Tony Blair. Damon Albarn, de zanger van Oasis’ aartsrivaal Blur (de bands vechten hun vete doorgaans in de Britse muziekpers uit) viel Gallagher nu eens bij: ‘Ik wil dat Labour aan de macht komt. Dan hebben we in de eenentwintigste eeuw hopelijk een betere gezondheidszorg en beter onderwijs.’
En ook Britpop-magnaat Alan McGee, directeur van Creation Records, de maatschappij die Oasis groot maakte, maakt zijn Labour-liefde publiekelijk bekend. Hij doneerde vijftigduizend pond aan de Schotse afdeling van Labour en vertelde iedereen die het horen wilde, hoezeer hij de Tories haat. In een interview met de Daily Record citeerde hij de tekst van een Oasis-hit om mensen duidelijk te maken waarom ze op Labour moeten stemmen. ‘Don’t look back in anger’ kon in deze verkiezingsperiode volgens McGee beter worden verstaan als ‘Do look back in anger’, naar de ellende die achttien jaar Conservative Rule had aangericht, om precies te zijn.
EEN VAN LABOURS grote troeven is nog steeds Mick Hucknall, de zanger van Simply Red, die al aardig wat verkiezingsrondjes meedraait. Onvermoeibaar draaft hij op als de strijd om de jongerenstemmen en om de artiestendonaties weer losbarst. Blijkens een interview in new labour, new brittan, de verkiezingskrant van de socialisten, zit de vertolker van de cover-hit ‘Money’s to tight (to mention)’ tegenwoordig aardig in de slappe was: ‘Ik heb donaties aan de partij gegeven, omdat ik geloof dat Labour goed is voor onze samenleving.’ Hij gaf toestemming deze uitspraak groot af te drukken. In het begin van het artikel worden de titels van al zijn platen opgesomd, want voor wat hoort wat.
‘Artiesten zijn prima melkkoeien en fondsenwervers, maar miserabele stemmenwinners’, meent Jody Thompson, redacteur van het Britse muziektijdschrift New Musical Express. ‘Tijdens de vorige verkiezingscampagne reisde Labour door het land met de Red Wedge-tour om stemmen te winnen met optredens van Paul Weller en Billy Bragg. Dat werd een fiasco. Het is logisch dat ze nu weer hun neus in de pop steken, want muziek is erg belangrijk voor de Britse jeugd. Maar de scene is al enorm gepolitiseerd door de jarenlange afbraak van het jongerenbeleid onder Tory-regeringen. De meeste bands zijn daarom sowieso op de hand van Labour, net als het grootste deel van de jongeren.’
Het is echter de vraag of al die rode kids gaan stemmen. Volgens Charles Stewart-Smith mijdt zo'n zestig procent van de jongeren de stembus om de poll tax te ontlopen, een belasting die elke geregistreerde kiezer moet betalen. Stewart-Smith probeert al sinds 1995 met een groots opgezette Rock the Vote-campagne, gesteund door invloedrijke bands als Jamiroquai, Radiohead, M-people en Boo Radleys, de bloem der natie weer in het stemhokje te krijgen. De campagne is strikt onpartijdig, de organisatie geeft geen stemadvies en het is de bedoeling dat de bands zich onthouden van politieke uitlatingen. Maar ook Rock the Vote werd in het politieke geweld meegesleurd. M-People en Radiohead hebben zich inmiddels tot Labour bekend en de Conservative Party doet haar uiterste best de campagne in diskrediet te brengen: de meeste jonge kiezers zijn immers op de hand van Labour, dus hoe meer er thuis blijven hoe beter.
Het geleur met popidolen is des te vermakelijker omdat de kans groot is dat het weinig uithaalt. De youngsters van tegenwoordig zijn meesters in het doorzien van de meest doortrapte reclameboodschappen en laten zich niet graag politiek bemoederen. De tijden van Bob Dylan zijn voorbij. Tegenwoordig zet niemand meer een plaatje op om politiek geneuzel aan te horen. Voordat de steun voor welke partij dan ook uit de mond van de helden en heldinnen kan worden opgetekend, ligt de idolate fan al in katzwijm en is zijn nuchtere equivalent reeds naar een ander tv-kanaal gezapt.
‘Rock the Vote heeft pas zin als je jongeren some fucking policies biedt’, meent Dodgy-zanger Nigel Clarke. Die mening wordt gedeeld door menig Brits politiek commentator. Wat dat betreft slaan de Tories de plank flink mis. Onlangs loodste de conservatieve regering de Drug Misuse Act door het parlement. Die staat toe dat de politie zonder bewijsmiddelen elke club kan sluiten waarvan men vermoedt dat er drugs worden gebruikt. Als de wet naar de letter wordt uitgevoerd, betekent dat het einde van het bruisende Londense clubcircuit waar menig Spice Girls-fan vast en zeker wel eens een pilletje heeft geslikt. Dàt heeft pas effect op het stemgedrag.
HOEWEL IN DE Britse pers laatdunkend wordt geschreven over de ‘verkiezingscampagne nieuwe stijl’ met als toppunt de popoorlog, is het gebruiken van popsterren voor een verjonging van het politieke imago een oud verschijnsel.
In Engeland probeerde Harry Wilson al in het gevlij te komen bij de jeugd door de Beatles voor te dragen voor een koninklijke onderscheiding, en in de Verenigde Staten heeft zo'n beetje elke Amerikaanse president sinds Roosevelt pogingen gedaan populaire artiesten aan zijn zijde te krijgen.
Roosevelt lijfde in de jaren dertig Woody Guthrie in, wiens protestlied ‘This land is your land’ het strijdlied van de Democraten werd nadat de opstandige strofen eruit waren verwijderd. Bovendien wist hij zich bij het zwarte deel van de bevolking mateloos populair te maken door zwarte artiesten in huis te halen. De blueszanger Josh White werd zelfs een huisvriend, die regelmatig bij de Roosevelts dineerde.
Nixon had een voorliefde voor de Carpenters, Carter liep weg met Dylan en de Stones en Reagan haalde de Beach Boys naar het Witte Huis. Voorbeelden te over, en niet alleen uit Amerika. Boris Jeltsin trotseerde een hartaanval met een wilde dans op het podium van een Russische rockband, François Mitterrand verzamelde talloze artiesten om zich heen en onze eigen VVD bediende zich van Gordon en René Froger.
Het inkapselen van een stukje tegencultuur ten behoeve van een politieke campagne heeft niet zelden een boemerangeffect. Nixon liet zich in 1970 fotograferen met een knetterstonede Elvis Presley die hij zojuist een badge van het Federal Narcotics Bureau had overhandigd; Reagan werd overladen met minachting nadat een woedende Bruce Springsteen hem het recht ontzegde zijn hit ‘Born in the USA’ te gebruiken; de Beatles rookten na het in ontvangst nemen van hun lintjes nog even een stickie op het koninklijke toilet; en de PvdA sloeg in de jaren zestig een modderfiguur toen slechts de gezapige Everly Brothers kwamen opdagen op een verkiezingsconcert waar ook The Kinks op het programma stonden. Afgelast wegens angst voor ongeregeldheden.
Grote boosdoener in de ogen van de Britse pers is Bill Clinton. Hij ontketende een pop politics van ongekende hevigheid door zich te omringen met bands als Pearl Jam, REM en superster Madonna, persconferenties te houden op MTV en mopjes op zijn sax ten beste te geven. Bovendien gooide Clinton Amerika bijkans dood met zijn campagnelied ‘Don’t Stop Thinking About Tomorrow’, van Fleetwood Mac. Het leverde hem zo'n zeven procent extra jongerenstemmen op.
Dat die strategie werkte, is nog het ergste van al, mopperen de Britten, want nu worden de Engelse campagneliederen zelfs uitgebracht in de hitparade. Dat van Labour, een heruitgave van D:Reams ‘Things Can Only Get Better’ is inmiddels doorgedrongen tot de top twintig. Dat betekent dat de BBC het niet meer mag boycotten: hits moeten gedraaid worden.
Ook de kleine Referendum Party bracht een lijflied op de markt, gezongen door de zo langzamerhand bejaarde rocker Georgie Fame. Het refrein gaat: ‘Ooh, ooh, ooh, Let the People Decide’.
Partij kiezen
De losse stropdas van Tony Blair doet het in de Britse popwereld beter dan de stiff upperlip van Major.
Tot Labour bekenden zich: Oasis, Blur, Radiohead, M-People, Sting, Mick Hucknall (Simply Red), Alan McGee (Creation Records) en Mel B en Mel C (Spice Girls).
De Tories moeten het doen met: Phil Collins, Tony Mortimer (East 17), Gary Barlow (ex-Take That) en drie Spice Girls (Emma, Victoria en Geri).
Geri (Spice Girls) over John Major: ‘Het goede aan hem is dat hij zich nergens achter kan verschuilen omdat hij geen persoonlijkheid heeft.’
Noel Gallagher (Oasis) over Tony Blair: ‘Tony’s speech bracht tranen in mijn ogen.’
Alan McGee over de Conservative Party: ‘Ik haat alle Tories.’