De doorsnee kinderboekenschrijver is geen publieke figuur. Eerder moeten we hem ons voorstellen als een huismussig type dat zich concentreert op zijn volgende boek. Op scholen en bibliotheken wil hij zichzelf nog wel eens promoten en tijdens de Kinder boeken week deelt hij — indien bekroond — handtekeningen en interviews uit. Soms treedt men groepsgewijs naar buiten, bijvoorbeeld in een televisieprogramma, als genomineerden voor de prijs van de Nederlandse Kinderjury. Dat heeft dan vaak iets weg van een joelerig schoolreisje.

Desondanks ontkomt ook de wereld van het kinderboek niet aan het verschijnsel Beroemde Schrijver, waarvoor de media en de lezers massaal op de been komen. Bij de hype rondom Harry Potter is het opvallend dat de opwinding eerder hém dan zijn schepster Joanna Rowling geldt, maar die heeft dan ook nauwelijks tijd om haar neus buiten de deur te steken met al die honderden pagina’s die ze nog met toverkunsten moet vullen, vóór de serie haar beloofde zeven delen telt. Zo’n twintig jaar geleden kon het wel gebeuren dat de hele Arnhemse binnenstad verstopt raakte omdat Roald Dahl handtekeningen uitdeelde in de Kinderboekwinkel, iets wat zelfs Annie Schmidt niet voor elkaar kreeg. Misschien moet in ons land een écht Beroemde Schrij ver wel in de eerste plaats niet-Nederlands zijn.

Toch is iemand uit de regionen van het vaderlandse kinderboek aardig op weg naar het Bekende Nederlanderschap: Carry Slee. In ongeveer tien jaar tijd produceerde ze 25 titels. Volwassenen keurden die nooit een prijs waardig, maar kinderen zelf riepen haar keer op keer uit als beste schrijfster van het jaar, vanwege bijvoorbeeld Verdriet met mayonaise, Ridder Schijtebroek, Meester Paardenpoep, Spijt! of Pijnstillers. Vorig jaar schreef Slee het Kinderboekenweekgeschenk Bikkels. Ondersteund door de muziekformatie VOF De Kunst maakte ze een tournee met een programma rondom haar persoon, ze trad op in diverse tv-programma’s die met boeken niets te maken hebben en sinds kort heeft ze haar eigen fanclub, uiteraard mét website. Die fans hebben met smart zitten wachten op het nieuwste boek, getiteld Razend en in de kranten aangekondigd met een paginagrote advertentie: «De nieuwe Slee… de nieuwe hit!» Gezien de voorgeschiedenis van de auteur is het niet ondenkbaar dat deze dwingende voorspelling uit zal komen.

Slee bedient elk gewenst segment van de markt. Voor kleintjes schreef ze over de belevenissen van een kleutertweeling, voor ongeveer negenjarigen maakt ze schoolverhalen, maar het meeste succes heeft de schrijfster met haar werk voor lezers vanaf een jaar of twaalf. Die boeken presenteren zich als een serie, ook al hebben ze niets met elkaar te maken. De omslagillustratie is realistisch, suggestief en net niet helemaal duidelijk, dus intrigerend. De titel is standaard één woord lang en ook als het uitroepteken ontbreekt, klinkt het er daverend in door: Kappen! Afblijven of Razend.

Inhoudelijk zijn de verhalen het resultaat van één en hetzelfde knippatroon. Wat Slee de jeugd van Nederland te zeggen heeft, zou je als volgt kunnen samenvatten: «Beste meisjes en jongens. Jullie worden groot en daarom is het de hoogste tijd om te weten hoe boos de wereld is en hoe moeilijk het leven. Maar als jullie braaf oppassen, niet aan de pillen en de drank gaan, nooit stelen of erop slaan, bevriend raken met iedere Turk of Marokkaan en vooral nooit iemand pesten, dan, ja dan is er hoop voor de toekomst!» Die hoopvolle toekomst krijgt dan op de laatste bladzijde gestalte in een innige omhelzing, precies zoals lezers van het meisjesboek of de Bouquet-roman dat al decennialang graag hebben: «En eindelijk weet hij hoe Vera’s lippen smaken: SUPER.» Carry Slee handelt in problemen en hoe die het hoofd te bieden.

Laten we iets preciezer worden aan de hand van Razend. Sven wordt om onduidelijke redenen mishandeld door zijn vader. Al op bladzijde één «kwakt» pa zijn zoon voor onze nietsvermoedende ogen tegen de muur. Hij maakt hem uit voor vuile sadist en sist dat hij in het gesticht thuishoort. De jongere zoon wordt gruwelijk voorgetrokken en gepusht in zijn zwemambities, die dan ook nog eens moeten worden vastgelegd met de camera van Sven. Die heeft hem echter nodig voor een film met zijn aanbeden Roosmararijn, wat wederom leidt tot gescheld en gemep. En Roos ziet het leven niet meer zitten vanwege een geile wiskundeleraar, op wiens gulp ze haar hand moet leggen en iedereen weet zeker dat iedereen op steeds de verkeerde verliefd is. Kom daar nog eens uit, maar Carry Slee staat voor niets en maakt duidelijk dat alles oplosbaar is als je maar durft te zeggen wat je op je hart hebt. En voor wie dat niet kan, is er de praatmevrouw.

Slees verhalen dragen alle kenmerken van het triviale. De emoties worden met bakken vol en zonder enige nuancering rondgestrooid. Goed en slecht zijn streng ingedeeld en de waarschijnlijkheid van situaties en gebeurtenissen vormt voor de schrijfster zelden een punt van overweging. Alles en iedereen is aangeraakt door loodzware ernst en wat vorm betreft is er geen enkele poging tot wat dan ook zichtbaar. Het vertelperspectief verspringt op elk moment dat handig uitkomt en verder worden superkorte zinnetjes aaneengeregen, waaraan «gsm-metjes», chatten en «aantrekkelijke boys» een hedendaags kleurtje moeten geven. Meest opvallend is misschien nog wel de totale levenloosheid van de verhaalfiguren. Je komt niets te weten over wat ze beweegt en wie ze zijn. Ze handelen zelden ter plekke, maar wachten tot het moment suprème voorbij is en overdenken dan met de wijze stem van de auteur wat ze nu weer verkeerd hebben gedaan.

In Spijt! (1996) wordt de onappetijtelijk dikke Jochem zo gepest dat de zelfgekozen verdrinkingsdood erop volgt. Jochem sterft ten dienste van de vanaf pagina één bestraffend zwaaiende schrijversvinger: pesten is gemeen en levensgevaarlijk! Hij bestaat uitsluitend om dik en zielig te zijn, om voor de ogen van zijn klas verstijfd uit het meer opgedregd te worden en om de veertienjarige hoofdpersoon zijn potsierlijke ouwemannetjestoe spraak tot de overledene te kunnen laten houden: «Als ik ooit nog een pestkop tegenkom, sleep ik hem mee naar deze plek en dan vertel ik wat er gebeurd is en hoeveel spijt ik ervan heb dat ik niet dapper genoeg was. Alleen maar omdat ik bang was geïsoleerd te komen staan.» Die zalvende stem in dienst van een betere wereld roept bij mij wrevel en afweer op. Een schrijver die zoveel moreel geweld over de lezer uitstort in de vermomming van een jeugdroman had beter akela, jeugdleider of dominee kunnen worden.

Blijft het gegeven dat duizenden jeugdige lezers daar heel anders over denken. Natuurlijk hebben die in de loop der tijden altijd hun eigen leesdomein gehad, waar geen volwassene iets te zoeken had. Deel na deel met de Kameleon de Friese meren op, met Biggles de lucht in, met Arendsoog over de prairie of met knikkende knieën de Griezelbus in, in afwachting van het zoveelste rammelende geraamte. Het is altijd goed geweest voor aangename uren vol spanning, avontuur en verstrooiing in een setting die, hoe ver van huis ook, voor de trouwe lezer tot op de millimeter bekend was.

Het opvallende bij het werk van Slee is dat spanning en verstrooiing blijkbaar ook te vinden zijn in de harde werkelijkheid. Op de Slee-website spreken de brieven van twaalfjarigen met taalfouten en al klare en vaak aandoenlijke taal. Eveline: «Mensen denken na bij uw boeken. Ze zijn mooi en drukken je met de neus op de feiten. Dat vind ik heel goed, mensen kunnen inzien hoe je met dat soort onderwerpen om moet gaan. Dat wordt heel duidelijk beschreven in uw boeken. Ze gaan over onderwerpen waar je niet zo gauw aan denkt. En wat toch heel erg vaak voorkomt. Ze gaan over de waarheid.» Renee: «De meeste boeken gaan over moorden en grappen maar u boeken gaan over wat er allemaal in de wereld gebeurd, dingen die ook bij jou thuis kunnen gebeuren of op school. als ik erg verdrietig ben ga ik 1 van uw boeken lezen want dan besef ik dat ik eigenlijk niks te klagen heb, dat er ook nog steeds ouders zijn die hun kinderen slaan, of ouders die aan de drugs verslaaft zijn enz.»

«U snapt kinderen van mijn leeftijd!» vat een briefschrijfster de zaken bondig samen. Slee neemt ze in elk geval serieus, want vindt ze groot genoeg voor «wat er in de wereld gebeurt». Omdat veel lezers nog te jong zijn om op grond van eigen ervaring weet van die wereld te hebben, huilen ze comfortabel mee met de Slee-wolven in het duistere bos: slecht, gevaarlfijk, afblijven! Het is daarbij curieus hoe seksloos Slee haar verhaalwerkelijkheid laat. Er wordt wel voortdurend gebabbeld over «toffe gozers» met teksten als: «Als jij hem niet wilt dan neem ik hem wel», maar verder dan een zoen komt het nergens. Over alles wordt gepraat, maar niets wordt levend. Daarin vertonen de verhalen duidelijke overeenkomsten met de tv-soap. Slee heeft dan ook een uitgesproken gevoel voor drama en zeker ook voor timing. Haar lezers (waarschijnlijk voor het grootste gedeelte lezeressen) zullen ongetwijfeld bekend zijn in de wereld van Goede tijden slechte tijden. Vol spanning vragen ze zich af welk treurig leed hen nu weer wacht. Na zoveel delen Slechte tijden rest deze lezeres nog maar één vraag voor de website: «Beste mevrouw Slee, mag het alstublieft weer eens gewoon over een moord of een grap gaan?»