Lange tijd heb ik Peter Sloterdijk nogal een aansteller gevonden. Zo iemand die ‘ignoreren’ schrijft in plaats van negeren. En in plaats van: ‘Elk land wilde macht’ noteert: ‘Het streven van de Europese machtsstaten naar een plaatsje onder de postnapoleontische zon was voortgeschreden met een onstuitbaarheid die in de buurt kwam van een mondiaal fatum.’

Totdat ik me op een dag door al die slingerzinnen heen wurmde, en ontdekte dat er wel degelijk vergezichten lagen achter al die postretorische neomist. Het kristalpaleis en Je moet je leven veranderen hebben gedaan wat je van elk boek hoopt en wat, laten we eerlijk zijn, praktisch nooit gebeurt: mijn wereldbeeld is er blijvend door veranderd. Met terugwerkende kracht kreeg die rare stijl een even rare charme. Er zit iets pesterigs in Sloterdijks neologistische hutspot, maar nu de retoriek geenszins hol bleek, nam ik aan dat het de opzet was dat je om die malle fratsen grinnikte terwijl je gelijktijdig verbluft was door de rake analyse: vrolijke wetenschap.

Goed. Dit alles om duidelijk te maken dat ik niet over één nacht ijs ben gegaan voordat ik me neerlegde bij de conclusie dat Het Schelling-project grandioos is mislukt. Eerst denk je nog: Peter Sloterdijk en een erotische roman… nou ja, wie weet. Dan merk je dat het een briefwisseling is tussen vijf wetenschappers die, ongeacht hun sekse, leeftijd of vakgebied, allemáál min of meer dezelfde dictie erop nahouden als hun schepper. En dat ze samen een project aan het opzetten zijn dat een revolutionair nieuwe visie wil ontwikkelen op het vrouwelijk orgasme, waarvoor ze aankloppen bij de negentiende-eeuwse natuurfilosoof Friedrich von Schelling. En dat ze tenenkrommende namen dragen als ‘Desiree zur Lippe’.

© Dick Tuinder

Dat is allemaal nogal wat om je overheen te zetten. Als het van een onbekende kwam lag het al lang in de oud-papierbak. De pestpuber in Sloterdijk is kennelijk op zoek gegaan naar iets om zijn publiek het meest mee te tergen, en hij serveert het sardonisch grijnzend. Hoor die geile Desiree zur Lippe maar eens kakelen: ‘Voor hem was deze liaison met een vrouw met doctorstitel een verovering die hem van de rest van zijn verstand beroofde. Hij blies zich op alsof de toegang tot mijn kut hem een permanente positie in het Maximilianeum verschafte. (…) Hij begon tegen me te schreeuwen dat ik een walgelijke komediante was, een slet met een diploma, een kwalijk riekende hoer die liegt als Bild en Pravda bij elkaar opgeteld. In werkelijkheid stond ik inmiddels ook te soppen.’

Als roman ontspoort hier ongeveer alles wat een roman kan laten ontsporen

Materiaal om ‘met één hand te lezen’ – om in Katja Schuurman-termen te spreken – is dit alleen voor de dapperste gerontofielen onder ons, die benieuwd zijn hoe, ik noem maar wat, de half-bejaarde academica Beatrice zich door vier Oost-Europese klusjesmannen laat nemen in haar Zuid-Franse buitenhuisje. ‘Het kwartet pikken zou me voorlopig wel bezighouden, dat was duidelijk.’

Sloterdijk loopt in zeven sloten tegelijk, om zijn eigen woordspelige meligheid maar eens te lenen. Als roman ontspoort hier ongeveer alles wat een roman kan laten ontsporen. De personages hebben geen eigen stijl of kleur. Er is amper sprake van enige ontwikkeling. Het ontbreekt aan vorm, structuur, richting. Er is clou noch climax, noch conflict. Het aardigste wat er valt te zeggen, met een welwillendheid die uit de tenen komt, is dat het een groteske parodie is op het academische wereldje.

Op een gegeven moment komt het clubje bij elkaar en zien we de gespreksweergave op een rare, indirecte manier via de notuliste: ‘Ofwel men kan zich evengoed ook het omgekeerde voorstellen: het eerste ei, een perfect wereld-ei dat al perfect was voordat het werd gelegd, biedt de god de gelegenheid eruit te kruipen. Vanaf dat moment is hij vrij om tot grote hoogten op te klimmen, duizend maal zesduizend voet voorbij schaal en omhulsel.’ Dan volgt een ‘toevoeging van de notuliste’: ‘De kring spreekt inmiddels al enige tijd met elkaar alsof er een joint de ronde heeft gedaan!’ Dat moet grappig zijn. Waarschijnlijk wil Sloterdijk dat wij nu zowel de kring als de notuliste lachwekkend vinden, maar mij hangt het hele zaakje inmiddels goed de keel uit.

Het heeft iets vreemds om mislukkingen te lezen van schrijvers die je hoog hebt zitten. De laatste keer dat ik zoiets had was met Kundera’s Het feest der onbeduidendheid, dat hier wel raakvlakken mee heeft: ook vijf weinig van elkaar verschillende bejaarden die vrijblijvend en richtingloos aan het filosoferen slaan. Ook daar bleef ik maar speuren naar een diepere bedoeling. Maar op een gegeven moment moet je erkennen dat die er niet is, en dat die, net als nu bij Sloterdijk, hooguit de conclusie is dat alles maar Spielerei is. Vrolijke, al te vrolijke wetenschap.

Ook toen, bij Kundera, kostte het me moeite om te verhinderen dat de mislukking alsnog zijn eerdere werk infecteerde. Desiree zur Lippe merkt op: ‘Met de smaak van sperma heb ik alleen een probleem wanneer die me aan bedorven afwaswater herinnert.’ Grappig, dat heb ik nou precies met het proza van Peter Sloterdijk.