Zijn einde was van een even hoog theatraal gehalte als zijn politieke leven. Toen de politie ’s ochtends aanbelde bij zijn huis in de sjieke wijk Miraflores van de hoofdstad Lima en hem het arrestatiebevel toonde, vroeg de ex-president een ogenblik om zijn advocaat te bellen. Hij sloot de deur van de slaapkamer achter zich en enkele minuten later hoorden de agenten een pistoolschot. Met een kogelgat in zijn slaap werd hij overgebracht naar een ziekenhuis, waar hij enkele uren later op de operatietafel overleed.
Tot dat dramatische slot was García een overlever pur sang. Twee keer was hij tot president gekozen en twee keer moest hij aan het einde van zijn termijn het land ontvluchten vanwege beschuldigingen van corruptie. Twee keer keerde hij terug. De eerste keer in triomf, de tweede keer voelde hij de hete adem van justitie zo warm in zijn nek dat hij besloot er zelf een einde aan te maken: hij wilde niet toetreden tot hetzelfde ‘circus’ als een handvol andere ex-presidenten die waren afgevoerd naar de gevangenis.
Alan García was een van de hoofdrolspelers in de Peruaanse politiek van de afgelopen veertig jaar. Een reus van een vent die met zijn 1,93 meter letterlijk boven zijn landgenoten uit torende. Een begenadigd showman en een begaafd redenaar die met zijn performance-toespraken menigten om zijn vinger wist te winden. ‘Intelligent en sympathiek, maar politiek niet te vertrouwen’, luidt de samenvatting van de schrijver Mario Vargas Llosa, een verklaard tegenstander van alles wat links is. En links was García, althans in zijn eerste politieke leven. Als sociaaldemocratisch wonderkind van 35 jaar bestormde hij in 1985 het presidentiële paleis. Hij staakte het afbetalen van de buitenlandse schuld, waardoor Peru de paria van de internationale financiële wereld werd. Om de gevolgen daarvan op te vangen probeerde hij alle banken in het land te nationaliseren.
Zijn economisch beleid dreef het land de afgrond in. De inflatie liep op tot zevenduizend procent en voedselschaarste werd een dagelijkse werkelijkheid, terwijl de elite van zijn regeringspartij apra alles stal wat los en vast zat en de terreur van de maoïstische guerrillabeweging Lichtend Pad angst en verderf zaaide.
In 1992 werd de ex-president het doelwit van zijn opvolger Alberto Fujimori die zich als een onverhulde dictator had ontpopt. García vluchtte de ambassade van Colombia in, kreeg politiek asiel en vertrok via Bogota naar Parijs. Alle uitleveringsverzoeken werden genegeerd en García leefde op ruime voet in zijn appartement in het zevende arrondissement, waarvan nooit duidelijk is geworden hoe hij dat had kunnen kopen. Hij bleef buitengaats tot 2001 toen het Peruaanse Hooggerechtshof besliste dat alle corruptiemisdrijven begaan tijdens zijn eerste termijn verjaard waren. Hij keerde terug naar Lima, pal na het ineenstorten van het bewind van Fujimori, die op zijn beurt naar Japan was gevlucht.
Thuis werd Alan García verwelkomd door een mensenzee, die hij, alsof er niets was gebeurd, beloonde met een toespraak waarmee hij zijn campagne voor de verkiezingen twee maanden later inluidde. Daarin verloor hij in de tweede ronde met klein verschil van Alejandro Toledo, die de oppositie tegen Fujimori had geleid.
In 2006 won hij tegen alle prognoses in van de nationalist Ollanta Humala, die werd afgeschilderd als de Peruaanse Hugo Chávez. Bij zijn terugkeer verklaarde hij dat hij was veranderd en niet de geschiedenis in wilde gaan als de meest incompetente president ooit: ‘Ik wil niet dat er op mijn grafsteen komt te staan: hier ligt de gek die zich twee keer vergiste.’
Zijn tweede presidentschap van 2006 tot 2011 was een stuk beter. Economisch floreerde Peru door de hoge prijzen die het voor zijn grondstoffen kreeg. Maar de gesel van de corruptie teisterde wederom zijn regering, met als dieptepunt de affaire Odebrecht, de Braziliaanse bouwgigant die een heel continent omkocht.
Toen zijn tweede presidentschap erop zat vertrok Alan García opnieuw naar het buitenland, nu vestigde hij zich in Madrid. In 2016 kwam hij terug naar Peru om nog een keer te proberen de macht te heroveren, maar zijn krediet was op: hij haalde slechts zes procent van de stemmen. Vanuit Madrid zag hij hoe het Odebrecht-schandaal zich als een olievlek uitbreidde. In een optimistische bui besloot hij persoonlijk een getuigenis af te leggen bij het OM in Lima, maar hij kreeg prompt een uitreisverbod opgelegd. ‘Voor mij is het geen straf achttien maanden in mijn vaderland te zijn’, twitterde hij. Maar hij had de tweet nog niet verstuurd of hij zocht zijn heil in de ambassade van Uruguay, waar hij tevergeefs politiek asiel vroeg.
Met die actie verloor hij het allerlaatste beetje van zijn populariteit. Volgens peilingen had inmiddels 83 procent van zijn landgenoten een bloedhekel aan hem. De dag voor García zich een kogel door het hoofd joeg verklaarde hij nog dat er geen enkel bewijs tegen hem was en noemde hij zijn vervolging een telenovela.
Op dat moment had hij zijn afscheidsbrief al geschreven, die na zijn dood door een van zijn kinderen werd voorgelezen. Daarin noemde hij zichzelf een onschuldig slachtoffer van zijn tegenstanders die dertig jaar lang hebben geprobeerd hem te criminaliseren, zonder iets te vinden.
Zijn laatste daad was in overeenstemming met het theatrale imago dat hij zijn leven lang koesterde, evenals zijn laatste woorden: ‘Aan mijn kinderen laat ik de waardigheid van mijn beslissingen na, aan mijn partijgenoten een teken van trots. En mijn lijk als een teken van mijn minachting voor mijn tegenstanders.’