
‘In 1959 signaleerde C.P. Snow dat er in de wereld van de wetenschap two cultures zijn, de geesteswetenschappen tegenover de exacte’, zo begint Reinier Salverda, directeur van de Fryske Academie en hoogleraar aan University College London, zijn bijdrage. De kloof tussen die twee culturen bevalt Salverda allerminst. De disciplinaire muren zijn een rem op de speurzin, op de verbeelding en op het kritisch denken, vindt hij.
Het zal Salverda tevreden stemmen dat het onderzoek van De Groene Amsterdammer vele voorbeelden bevat waaruit blijkt dat de barrières tussen de geesteswetenschappen en de natuurwetenschappen worden geslecht. Zo laat Patricia Pisters zien dat filmwetenschappers grote belangstelling hebben voor de hersenactiviteit van filmkijkers, zoals die zichtbaar kan worden gemaakt met een mri-scan. Sylvia Wenmackers, een natuurkundige die de overstap maakte naar de wijsbegeerte, beschrijft hoe zij gebruik maakt van wiskundige modellen om wijsgerige onderzoeksvraagstukken te beantwoorden.
De kruisbestuiving tussen alfa en bèta neemt grofweg twee vormen aan. Ten eerste lenen de geesteswetenschappen onderzoeksmethoden bij hun exacte collega’s. Zo schrijft archeoloog Geeske Langejans over hoe dna-onderzoek wordt gebruikt om uit te zoeken hoe de stamboom van Egyptische farao’s in elkaar zit. Haar collega Eric Moorman werkt aan het in kaart brengen van de Romeinse Via Appia. Een van de ‘wonderen’ die zich aan deze archeoloog openbaart is de ‘groeiende rol van methoden en technieken uit de bètawetenschappen’. De resten van de Via Appia worden niet alleen met de spade blootgelegd, maar ook bestudeerd met digitale technieken waardoor het graafwerk, en de bijbehorende verwoesting, achterwege kan blijven. Ten tweede stimuleren ontdekkingen in de natuurwetenschap de alfa’s om zich over nieuwe vragen te buigen, of om sluimerende onderzoekstradities nieuw leven in te blazen. Zo moeten de geesteswetenschappers wat Jos de Mul betreft op zoek naar het ‘mentoom’, in antwoord op de genetici die het menselijk genoom ontrafelden. Aangejaagd door het hersenonderzoek worden fenomenologische vragen zoals ‘wat is bewustzijn’ opnieuw interessant, schrijft hoogleraar cultuurfilosofie Heleen Pott. Daarmee komen oude denkers opnieuw in de belangstelling te staan. Zo mogen Husserl en Merleau-Ponty, beiden filosofen die theorieën ontwikkelden over hoe de mens de buitenwereld waarneemt, zich verheugen op een ‘onverwachte renaissance’, aldus Pott.
Een belangrijke aanjager van de verbintenis tussen de natuur- en de geesteswetenschappen is de veelbesproken digital humanities. In het kielzog van de digitale databestanden en computergestuurd onderzoek treden de bèta-methoden onvermijdelijk de studeerkamer van de geesteswetenschapper binnen. Hans Bennis van het Meertens Instituut, bijvoorbeeld, laat zien hoe dankzij geautomatiseerde zoekprocedures veranderingen in de Nederlandse taal nauwkeurig in kaart kunnen worden gebracht.
Wel is het zo dat de beïnvloeding tot nu toe wat eenzijdig blijft, merken verschillende wetenschappers op. Tot zijn spijt moet Johan Rooryck, hoogleraar Franse linguïstiek, vaststellen dat de geesteswetenschappen schitteren door afwezigheid in het Human Brain Project, een groot onderzoeksplan van de Europese Unie dat toch echt bedoeld is om uit te vinden ‘wat ons tot mens maakt’. Ook musicoloog Henkjan Honing constateert het: ‘Er is meer import dan export.’ Tijd voor de geesteswetenschappers om hun inzichten meer aan de bèta’s te verkopen en de scheve ‘handelsbalans’ recht te trekken.
Met name taalwetenschappers eigenen zich methoden en technieken toe uit de ‘harde’ wetenschappen, zo blijkt uit de bijdragen. In het geval van Monique Flecken, die onderzoek doet aan het Donders Centre for Cognition van de Radboud Universiteit Nijmegen, lopen taal- en hersenonderzoek volledig in elkaar over. Gedragsexperimenten en hersenscans zijn de instrumenten waarmee zij als taalwetenschapper aan de slag gaat. Dat biedt interessante nieuwe perspectieven, meent Flecken, maar ze plaatst ook een kanttekening: neurologisch onderzoek naar taal is zo populair bij subsidieverstrekkers dat op meer geesteswetenschappelijke leest geschoeid onderzoek, bijvoorbeeld dat naar communicatie tussen verschillende culturen, verloren dreigt te gaan.
Ook de bijdrage van Jos de Mul bevat een waarschuwing. In de praktijk zijn bèta’s de dominante partij in dit huwelijk. Zo moeten de alfa’s zich verdedigen, onder andere tegen de ‘neodarwinistische genetica’ die in de ogen van De Mul alles, ook cultuur, reduceert tot nut of nadeel in de evolutie. René Boomkens doet daar een bitter smakend schepje bovenop. Volgens hem zal de filosofie worden gereduceerd tot een ‘triest en hulpeloos technisch en methodologisch bijvak van de informatica, wiskunde, neurologie, psychologie en misschien ook nog van de economie’.
Waar gaat het heen met de two cultures? In ieder geval vindt de sombere toekomstvisie van René Boomkens weinig weerklank bij de andere deelnemers aan het onderzoek. Natuurlijk, de humaniora moeten waken voor een ‘kolonisatie’ door de natuurwetenschappen, zoals De Mul het noemt, maar in veel bijdragen klinkt enthousiasme door. Zo denkt Wijnand Mijnhardt na over een toekomst waarin het onderscheid tussen ‘harde’ en ‘zachte’ wetenschap is vervaagd. ‘Zullen de voornaamste verschillen tussen alfa’s en bèta’s straks alleen nog maar tot uitdrukking komen in de objecten die men bestudeert en niet meer in de methode of in de mate van zekerheid die aan de conclusies wordt verbonden?’ vraagt hij zich af.
Zoals een goed wetenschapper het experiment niet uit de weg gaat, lijkt het merendeel van de onderzoekers open te staan voor een verdere verkenning van waar alfa en bèta elkaar kunnen vinden, waarschijnlijk met de gedachte zoals historicus Jeroen Duindam die verwoordt: ‘Het is de moeite waard om geesteswetenschappen en natuurwetenschappen op onderzoeksniveau samen te brengen, zonder dat zij hun specifieke benaderingen tot een gemiddelde hoeven te reduceren dat de essentie van beide wegneemt.’