
De jeep helt zo diep over naar links dat het lijkt of we op twee wielen door een loopgraaf rijden. Alice Rohrwacher zit ineens een meter onder me aan het stuur, en reageert met een jongensachtig lachje op mijn geschrokken ‘Madonna!’. ‘Ik kan nog wel erger dan dit’, zegt ze, terwijl ze perfect heen en weer schakelt om uit de diepe kuil te komen. Het is een hotsenknotsenpad door het bos dat je met een normale auto onmogelijk kunt nemen. ‘Moet je opletten zo meteen, dan wordt het de regio Toscane, en dan vloeit deze onbedoelde motorcross ineens over in een keurige weg’, zegt ze, soepel laverend. ‘Dit is nog de regio Lazio, die zijn wegen op deze manier “onderhoudt”.’
De tocht met Alice Rohrwacher door dit Italiaanse Drielandenpunt – haar geboortegrond, waar de regio’s Umbrië, Lazio en Toscane elkaar raken – heeft een maand van onderhandelingen gekost. Niet dat ze niet wilde, maar steeds als het moment van de ontmoeting bijna daar was, kwam er weer een sms met teksten als: ‘Beste Anne ik moet zo meteen naar binnen voor de repetities en dan gaat mijn telefoontje uit: ik probeer mezelf nader te verklaren. Ik zou heel graag een tocht door het gebied maken met z’n tweeën, maar dan moet het toch op een andere dag: morgenochtend heb ik een afspraak met de verzekering die ik niet kan verzetten, dan moet ik drie uur les geven dan heb ik een ontmoeting met de editor voor mijn volgende project en gaan we naar Rome – ik slaap in Rome, woensdags werk ik in Rome, kom dan om vijf uur terug en moet rennen naar de vergadering tegen de hazelnootplantages – vrijdag vertrek ik naar Bologna en kom zondagavond terug – maandag ga ik weer naar Rome – dinsdag is de laatste carnavalsdag en begeleid ik mijn dochter naar een feestje – kortom zoals je ziet zijn de komende dagen allemaal zeer bezet… als het ging om elkaar een uurtje zien bij mij thuis kon het ook morgen, maar als je meer tijd nodig hebt moeten we het helaas opnieuw verzetten…’
En zo ging het een keer of vier, vijf achter elkaar. Alsof de greep op de tijd haar permanent ontglipt, ook op deze dag, nu we dan eindelijk de tocht maken in haar onder een dikke laag stof bedekte jeep. Want alles is even belangrijk, omdat alles samenhangt met alles in het leven en in de tot nog toe drie films van Alice Rohrwacher (37). Zo moeten we om half twee thuis zijn om het water op te zetten voor de pasta, want haar twaalfjarige dochter Aníta (in Italië een hippe naam in linkse kringen omdat hij verwijst naar de revolutionaire vrouw van Garibaldi) zal rond twee uur worden afgezet door het schoolbusje in the middle of nowhere, waar ze samen de bovenverdieping van een eenvoudig boerenhuis zonder centrale verwarming bewonen.
Terwijl het water op staat, moet er een Skype-interview worden gedaan met The Sunday Times, omdat Alice’s film Lazzaro felice binnenkort ook in Engeland uitkomt. Intussen belt de productie van de tv-serie De geniale vriendin, want Alice zal van de zomer twee afleveringen regisseren op Ischia, en men wil weten wanneer ze de locaties kan komen bekijken. Dan moet er worden gegeten met Aníta, en dan is er om kwart over twee weer een ander telefonisch interview met The Observer. ‘Misschien dat jij er ook wat aan hebt, de vragen zijn toch altijd dezelfde. Ieder antwoord heb ik al zo vaak gegeven. Onbegrijpelijk dat ze het nog van je willen horen.’
Er zit geen dedain in, het is meer dat de dingen waar het op dit moment om gaat voor Alice Rohrwacher al weer lang voorbij haar film zijn, die in Cannes vorig jaar met de prijs voor beste scenario werd bekroond en van China tot Rusland is verkocht. Op dit moment gaat het voor haar om de hazelnootplantages, die ineens, als een sluipmoordenaar in de nacht, haar geboorte- en filmgrond hebben ‘gekoloniseerd’, zoals zij en de andere streekbewoners van het spoorslags door haar opgerichte comité het uitdrukken. Zij is de spil, animator en megafoon naar de wereld van het comité Mangiare o essere mangiati? (‘Eten of gegeten worden?’).

Op 31 januari verscheen in de krant la Repubblica een openbare brief van Alice Rohrwacher aan de drie voorzitters (presidenti natuurlijk in het Italiaans) van de regio’s Umbrië, Lazio en Toscane. Een hartenkreet. ‘Geachte regiovoorzitters, ik leef en werk op de hoogvlakte van de Alfina, tussen Orvieto en het meer van Bolsena, waar uw regio’s elkaar raken. Hier heb ik mijn twee films Le meraviglie in 2014 en Lazzaro felice in 2018 gedraaid. Het is een gebied waar ik een heel intense band mee heb, een landschap dat ik in me draag als een magisch zwaard, als een talisman. En toch zou het vandaag, slechts een paar jaar, of zelfs slechts een paar maanden later, al niet meer mogelijk zijn om mijn films hier te draaien. Niet meer hier.’
Ze beschrijft hoe ze na reizen het afgelopen jaar steeds weer terugkeerde in een landschap dat drastisch was veranderd. ‘Een helemaal nieuw landschap eigenlijk, waar velden, heggen, bomen, planten, struiken, muurtjes, zijn verdwenen, platgewalst, om er hazelnootplantages aan te leggen zo ver het oog reikt. Het hart van dit zeer gevarieerde, bijna nog archaïsche landschap is voor je met je ogen kon knipperen veranderd in één grote monocultuur en ik vraag me af: wie wist hier van? Zijn de vereiste wetenschappelijke en socio-culturele afwegingen gemaakt, wat zal het effect zijn van het massieve gebruik van kunstmest, van gras- en onkruidverdelgers, van het uitbuiten van de zo belangrijke natuurlijke waterreservoirs in de bodem? Is er nagedacht over het effect op onze gezondheid, op het slow-toerisme, op de nog zo rijke biodiversiteit van dit gebied? Of gaat voor de zoveelste keer het belang van enkelen boven het belang van ons allen?’
De presidente van Umbrië, Katiuscia Marina, heeft openbaar geantwoord. In het neerbuigende, verhullende taalgebruik van iedereen die in Italië een halve pet op heeft, maakt niet uit van links of van rechts: ‘Bepaalde kwesties kunnen niet het hoofd worden geboden door bepaalde gewassen te verbieden. De vragen die Alice Rohrwacher stelt dienen te worden bediscussieerd met alle componenten van de kwestie. En zonder te vergeten dat aan de basis van iedere vorm van landbouw een milieubewuste keuze ligt. In Umbrië is het Plan Hazelnoot Italië in juni 2018 ondertekend met de Ferrero Hazelnut Company en dit houdt in dat in 2025 zevenhonderd hectare van onze regio voor hazelnootteelt zijn vrijgemaakt. Op nationaal niveau gaat het om 20.000 hectare.’
Oftewel: alles is al besloten, zeur niet, vooral dat parmantige ‘En zonder te vergeten…’ Want inderdaad, het is bekend dat ‘aan de basis van iedere vorm van landbouw een milieubewuste keuze ligt’. Helaas weten we er alles van in het gebied waar ik al ruim dertig jaar kom, zo’n zeventig kilometer van hier naar beneden richting Rome. Als de lente aanbreekt vertrekken de tractors met enorme tanken op de opladers gewoon onder ieders ogen vanaf het dorpsplein naar het land, om de boel onder te spuiten. Vragen wat er in die tanken zit, maakt je niet populair onder de boeren, die zich voor de gelegenheid van top tot teen in ruimtevaartachtige pakken steken. ‘Gewoon een beetje kunstmest’, krijg je grimmig te horen als je doordramt.

De effecten op de verschraalde bodem, het dode water van het Lago di Vico waarin je al jaren beter niet meer kunt zwemmen, de toename van tumoren in de streek: het is allemaal bekend. Maar je mag er niet over beginnen. Alles wordt gecontroleerd, heet het, alles gaat onder Europese vlag. Er worden vanuit Brussel forse subsidies verstrekt voor deze ‘bioteelt’, maar wat er precies op het land wordt gespoten weet eigenlijk niemand. Behalve uiteraard de eigenaren van de hazelnootplantages, die in mijn streek tenminste nog de oorspronkelijke boeren zijn. Op de hoogvlakte van Alfina niet. Hier is alles opgekocht door multinationals. In dat opzicht is de term ‘kolonisatie’ goed gekozen.
‘Kijk’, wijst Alice Rohrwacher, ‘dit is zo’n kasteeltje als in Lazzaro felice, zie je, waar de markiezin Alfonsina de Luca in de zomer resideert om toezicht te houden op de tabaksoogst, die zij zich geheel toe-eigent.’ Het is een prachtig doorkijkje, dwars over de velden, in de verte een dromerig kasteeltje met wat boerenhuizen eromheen. Nog verderop ligt Orvieto in de hazy winterzon als een witte sprookjesstad op een rots. ‘Dit uitzicht bestaat straks niet meer’, zegt ze, terwijl ze de jeep aan de rand van het veld parkeert. ‘Zie je, hier staan ze al, de hazelnootboompjes.’ Het is waar: de enorme vlakte is zo ver het oog reikt volgeplant met rijen kleine hazelaars, nu nog maar twintig centimeter hoog, over een paar jaar zullen ze dit uitzicht hebben uitgewist. ‘Incoscienti’ (‘Gewetenlozen’) mompelt ze met haar kaken op elkaar, terwijl ze de jeep weer start.
‘Wat ik in mijn film laat zien, die meedogenloze markiezin met haar verslaafde vod van een zoon Tancredi, dat is de laatste generatie grootgrondbezitters van dit gebied’, legt ze uit terwijl we langs een verlaten boerenhuis in de weidse velden rijden. ‘Het zijn mensen die nooit belangstelling hadden voor de grond, voor de natuur. Ze woonden in de stad en leefden meestal boven hun stand van wat het land opleverde dankzij de boeren, die eigenlijk hun horigen waren. Alleen als er wat te halen viel, lieten ze zich even zien, om te controleren dat er niets voor de boeren overbleef. Heel vaak heb ik de vraag gekregen: “Maar zo’n situatie zoals in Lazzaro felice, die bestaat toch al lang niet meer? Het lijkt wel Novecento, jouw film.” Nou, hier bestond zij nog wel, tot zeker eind jaren tachtig. En het zijn de Tancredi’s, de verslaafde vodden van zoons, die niet eens meer in staat waren om hun eigen land te runnen omdat ze in een permanent alcoholisch delirium verkeren, die al het land nu zonder boe of bah hebben verkocht aan de multinationals. Stilletjes is alles opgekocht voor veel geld. En wij wisten van niets.’
‘Wij’, dat zijn de mensen zoals de wereldvreemde familie die Alice Rohrwacher opvoert in haar vorige film, Le meraviglie, Grand Prix van Cannes in 2014. Spil van het gezin is de Duitse imker Wolfgang, die op dit land in een verlaten boerenhuis waar hij met zijn gezin gewoon in is getrokken een soort hippiebestaan probeert vol te houden tegen de keer van de tijden in. Slachtoffers zijn zijn afgebeulde Italiaanse vrouw en hun vier dochtertjes, waarbij de hoofdrol is weggelegd voor het oudste dochtertje, met de felliniaanse naam ‘Gelsomina’ (Fellini’s La strada werd hier vlak in de buurt gedraaid in 1954).
Alice Rohrwachers Gelsomina is de moderne versie van Fellini’s Gelsomina, zou je kunnen zeggen, beiden slavin van hun baas. In La strada is dat de rondreizende boeienkoning Anthony Quinn, die de onschuldige Gelsomina met de tragische clownsogen van Giulietta Massina koopt van haar moeder en meevoert in zijn driewielige motorkarretje, om haar uiteindelijk gemangeld achter te laten aan de kant van het bospad midden in de winter. In Le meraviglie is het de Duitse vader, die zijn oudste dochtertje Gelsomina van dertien uitbuit voor de onophoudelijke stroom van activiteiten die het imker zijn met zich meebrengt.
De hele film door weergalmt zijn dictatoriale ‘Gelso!’ van ’s morgens vroeg tot zonsondergang over het erf en door het bouwvallige huis, met dat onaangename, snauwende Duitse accent. Het meisje kan geen kant op, haar vader zit haar onophoudelijk op de hielen, zij ploetert, sleept, doet wat hij opdraagt, maar probeert wanhopig uit het sociale isolement te breken waarin hij de familie heeft afgezonderd onder het mom van liefde voor de natuur en ‘puur’ blijven. Er mag niet eens tv worden gekeken. Een nachtmerrie-achtige film over een zomervakantie op het Italiaanse platteland die je geen kind zou toewensen.
Maar Alice Rohrwacher ziet dit heel anders, was me al opgevallen in de vele filmpjes op internet waarin ze wordt geïnterviewd op prestigieuze filmfestivals, want Le meraviglie (‘De wonderen’) was een internationale festival-darling. ‘Ik identificeer me heel sterk met de vader’, zegt ze ergens, ‘hij zou het zo graag goed doen, maar hij weet zich niet uit te drukken. Hij is gevangen in zijn gebrek aan taal, hij is als een kind. Hij is niet goed in zijn werk, hij laat het werk eigenlijk doen door zijn oudste dochter, hij is jaloers, hij wil haar voor zichzelf houden. De vraag is: is het mogelijk om een juist iemand te zijn en niet te weten hoe je je moet gedragen?’ En je ziet de interviewer fronsen.
In alle interviews blijft ze zich koppig verzetten tegen de meest voor de hand liggende vraag van alle: ‘Is Le meraviglie autobiografisch? Want u hebt een Duitse vader die imker is, u hebt een Italiaanse moeder, u bent opgegroeid op dat stuk platteland waar de film speelt, dus dit gaat toch over uw jeugd?’ Nee, nee, absoluut niet, legt ze keer op keer opnieuw uit in tastend Engels of zeer erudiet Italiaans, met dat lieve, zachte stemmetje, en die serene glimlach die iets hemels heeft. Hetzelfde stemmetje en dezelfde glimlach als die van haar drie jaar oudere zus Alba (40), Italië’s meest succesvolle actrice van dit moment, die de Italiaanse moeder speelt in Le meraviglie. Ook in Lazzaro felice speelt ze een rol, zij het minder prominent, in het tweede deel van de film, als de boeren het platteland gedwongen hebben verlaten en een treurig bestaan aan de rafelranden van de stad leiden. Nog steeds verliezers, de eeuwige verliezers.

Op een foto van de typische familiecollage die in iedere keuken op ijskastdeuren of kastjes te vinden is, staat een stralende kleine Alice in een wit hemdje en een grote onderbroek bij het been van haar reusachtige blonde vader met baard en tuinbroek. Bij het andere been staat Alba, een bijna albinoblond poppetje, keurig gekleed, eigenlijk of ze dan al bezig is met zich voorbereiden op een andere wereld. ‘Hebben je ouders je films gezien?’ vraag ik, terwijl Alice het vergiet met raapstelen van eigen kweek uit het moestuintje beneden voor de deur in een koekenpan met olie kiepert. ‘Ja’, zegt ze. ‘En snappen ze ze?’ Ze blijft even stil. ‘Jawel… alleen bij Le meraviglie was het lastig. Dat snapten ze niet. “Maar zo was het toch niet, zo waren we toch niet”, je weet wel. Omdat iedereen altijd denkt dat het over ons gaat. Maar dat is niet zo.’
‘Ik kan me best voorstellen dat het moeilijk is om je in die film te moeten herkennen’, zeg ik, ‘want die jeugd, met zo’n vader, dat is toch een beetje zoals die documentaires over een jeugd in Bhagwan-comunes. Een nachtmerrie, van buitenaf bezien dan.’ Ze draait zich om vanaf het fornuis. Ze lijkt oprecht een beetje onthutst. ‘Ja? Vind je dat echt? Nou, denk maar niet dat ze het zo erg hadden, hoor, die meisjes. Het ging stukken beter met ze dan je denkt.’
Boven de schouw van de haard in de onverwarmde boerenkeuken hangt een grote foto van de slotscène van Le meraviglie. Het is zonsopgang hartje zomer, het hele gezin ligt in slaapzakken buiten op het erf in de opgedroogde modder en het stof, een gewoonte die de dictatoriale hippievader erop nahoudt. Af en toe gaan we allemaal lekker buiten op het erf slapen. Is gezond. Word je sterk van. Ze ziet dat ik ernaar kijk en glimlacht. ‘De slotscène van mijn film’, zegt ze.
Ik had er eigenlijk niet meer op durven hopen, maar na de lunch met haar mooie en wijze dochtertje Aníta, die zonder morren een groot bord tamelijk stugge raapstelen met biologische pasta naar binnen werkt, zegt Alice Rohrwacher ineens: ‘Ik bel m’n moeder even. Je kunt zo bij ze langs, als je wilt.’ Echt? De Heilige Graal van haar jeugd, ik mag hem zien? Het mag.
Met een papiertje op schoot waarop ze een heel makkelijk plattegrondje heeft getekend rijd ik zonder haperingen naar de geheime plek. Haar instructies blijken wel noodzakelijk, want nergens staat een bordje. ‘Bij dat pijnbomenbos waarvan je zei “wat mooi” toen we er langs reden, daar moet je links afslaan’, had ze gezegd. Niet zichtbaar vanaf de weg, in het bos al, staat een afgebladderd bord met een kindertekening en een pijl ‘Poggio del Miglio’. Je moet het weten om het erin te zien.
Een reus van een blondgrijze man staat samen met een vluchteling uit Afrika een boom in te planten op de heuvel waarop het huis ligt. Hij geeft instructies, de vluchteling kijkt toe. Dit is het huis, ik herken het. Als het raampje van de auto is gezakt, kijk ik in een achterdochtig Duits hoofd. ‘Prego?’ met een zware Duitse knauw. ‘Alice heeft net voor me gebeld’, zeg ik haastig, ‘ik mocht hier even langs gaan, zei ze.’
Het gezicht verandert niet van uitdrukking. ‘Heeft Alice dat gezegd? Dat u hier mocht langskomen? Hm. Ik weet van niets. Maar goed: Reinhard.’ En hij steekt een kolenschop door het raampje naar binnen. Ik schud de kolenschop en mag door.
Boven aan de heuvel komt een piepklein, tenger Italiaans vrouwtje de schuur uit. ‘Ah, jij bent de vriendin van Alice. Je wilde honing hebben, zei ze. Kom maar mee.’ Ik houd mijn adem in. Het honinglaboratorium is exact, maar dan ook exact, het laboratorium uit Le meraviglie. ‘Hoeveel wil je er hebben?’ vraagt de moeder, terwijl ze in een doos rommelt. Hier, in deze ruimte, moet in de film voortdurend een emmer met ruwe honing die onder een druppende alluminium container staat worden teruggekieperd. Een klusje dat eigenlijk te zwaar is voor de tengere Gelsomina, maar ze doet het panisch. Op vergeten staat de doodstraf zo’n beetje. De kleine, tengere moeder kijkt in de emmer en mompelt: ‘Nee, nog niet.’
Helemaal zeker weten of het mag doe ik niet, maar ik vertel de moeder toch maar dat ik een verhaal schrijf over een van haar bijzonder succesvolle dochters. ‘Wat leuk!’ glimlacht ze. ‘En hoe komt dat zo’, vraag ik in de gezellige boerenkeuken met knapperend houtvuur. ‘Twéé zulke bijzondere dochters?’
Annalisa Rohrwacher kijkt me ernstig aan: ‘Er is maar één regel en ik hoop dat ze die hebben meegekregen. Wat je vandaag hebt, kan je morgen worden afgenomen. Blijf nuchter, blijf nederig, blijf met je beide benen op de grond staan. Volgens mij doen ze dat wel.’
Lazzaro felice draait nu in de bioscoop