Mede daarom werkt de VU aan een robotprogramma. In de documentaire daarover zien we proefmodel ‘Alice’ bij drie hoogbejaarde dames over de vloer komen. Alice moet nog veel ‘leren’. Wassen en steunkousen zijn sowieso niet haar ding – daar zijn ze in Japan verder mee. Ze dient vooral als gezelschapsdame/pop /machine ter bestrijding van eenzaamheid. Op de bank gezet door haar programmeur, die daarna vertrekt, groet ze, stelt vragen en reageert op antwoorden. Drie hoog het raam uit, zou ik, zeventiger, zeggen als ze met dit creatuur van zestig centimeter, type futuristische buikspreekpop, aan kwamen zetten. Maar de dames zijn veel aardiger dan ik. Ze zijn geselecteerd: alleenstaand, compos mentis, weinig sociale contacten, bereid mee te werken. Scepsis is ze niet vreemd: ze moeten het allemaal nog zien.

De nooit getrouwde, kinderloze mevrouw Remkes (84) zegt bij het eerste bezoek op de vraag van Alice of ze eenzaam is en op een toon van ‘wat dacht je zelf?’ dat ze altijd drukte gewend was, dat ze haar sociale leven nu een zesje geeft en dat dat eigenlijk nog te hoog is. Als Alice vraagt ‘wat zou ik verder kunnen betekenen?’ zegt ze, wegkijkend: ‘Een robotje, daar voel ik niet veel voor, geef mij maar een gewoon levend mens.’ Wat erop duidt dat ze eigenlijk tegen de onzichtbare projectleiders praat. ‘O, dat is jammer’, zegt Alice adequaat. ‘Bedankt voor dit gesprek en misschien tot ziens.’ Dat ‘tot ziens’ komt er, want mevrouw Remkes is de beroerdste niet, maar vooral: een gewoon levend mens heeft ze normaal gesproken niet over de vloer. Negatief geformuleerd: met Alice komen die wel mee – van de VU en/of de documentaire.

Toch is die benadering te goedkoop. Als Alice meegaat naar het bejaardencentrum (nadat mevrouw zestien dagen niet naar buiten kon vanwege een defecte lift – God straffe de verantwoordelijke onderhoudsautoriteiten die oude mensen gevangen laten zitten in huis) lijkt er wel degelijk een soort betrekking tussen vrouw en robot te zijn ontstaan, zeker als die laatste ook contact krijgt met de aardige dame van de koffie. Jammer dan weer wel dat Alice niet gezellig meedrinkt.

Alice maakt een ontwikkeling door tijdens de film, doordat gesprekken steeds worden geëvalueerd door wetenschappers en hulpverleners. Haar computerstem gaat woorden iets minder schokkerig zeggen, akelig lange stiltes worden iets korter, antwoorden adequater. Vooral mevrouw Van Wittmarschen bloeit op als ze Alice haar fotoalbum laat zien met daarin wijlen haar man en hun babyzoontje dat nu (55) in Portugal woont waar hij het drukdrukdruk heeft en geen kinderen. Geestig de relatie die mevrouw Schellekens met Alice ontwikkelt. Zij lijkt de meest ontwikkelde, autonome maar ook minst eenzame. Haar dochter komt twee maal per week en soms een vriend (92) die haar als zangeres vroeger begeleidde. Die jent Alice een beetje met strikvragen voor haar programmeurs. Toch winnen die laatsten: als ze Alice vrolijk laten zingen (geluidsopname met compleet orkest!) luistert ze eerst alleen, om uiteindelijk overtuigd mee te zingen: ‘Oh dear, what can the matter be’. De madeleine werkt maximaal. Alle drie zullen ze Alice missen. Dus misschien gaat Alice over tien jaar toch niet het raam uit als ze me vraagt: ‘Schreef u vroeger niet in De Groene?’


Sander Burger, Ik ben Alice, NCRV 2Doc, dinsdag 6 juli, NPO 2, 20.25 uur